>> Homepage    >> Mijn fietsreizen    >> Overzicht beklommen cols    >> Hoogteprofielen Midden-Nederland   


Van Cabo Higuer naar Cabo Mayor via Cabo Finisterre

(Klik op de foto's voor een vergroting!)
Reageren? Stuur me een E-mail!

Fietsen in het noorden van Spanje is zeer afwisselend. Dat is iets wat we tijdens deze tocht wel ervaren hebben. Het landschap varieerde van kale woestijn tot weelderig begroeid 'tropisch regenwoud' met varens en druipende rotsen en van mooie zonnige stranden tot sneeuwvelden in het hooggebergte. Daarbij komt nog het rijke culturele erfgoed met z'n vele zeer oude kastelen en kerken. Het klimaat varieert van droog en bijna-altijd-mooi-weer op de hoogvlakte tot zeer wisselvallig en nat in Asturias en Cantabria.

kaartje route


Cols

Van de in de tekst cursief gedrukte beklimmingen zijn in het col-overzicht wat statistieken over de lengte, de hoogte en de moeilijkheidsgraad opgenomen.

Hoogtepunten / overzicht

Klikken op een van de hoogtepunten brengt je meteen naar het betreffende deel in het reisverslag hieronder.
Week 1: Baskenland / Sierra de Aralar / Cañón del Río Leza / Sierra de la Demanda / Lagunas de Neila
Week 2: Burgos / Meseta / Astorga / Alto de Morredero / Las Medulas / Galicië
Week 3: Monte Iroite / Kaap Finisterre / Santiago de Compostela
Week 4: Sierra de Ancares / Asturië / Alto de Angliru / Picos d'Europa
Week 5: Lagos de Covadonga & beklimming Jultayu / Cares-kloof / Naar de toppen van de Picos / Santander


Reisverslag

Dag 1: Hendaye - Goizueta (84km)

Ingeklemd tussen de Jaizkibel en de Franse grens ligt Hondarribia. Langs de haven van het dorpje fietsen we naar het noorden op weg naar Cabo Higuer. Aan de overzijde van de baai aan onze rechterhand ligt de Franse badplaats Hendaye, waar we deze fietsvakantie een klein uurtje geleden begonnen zijn. Als we het haventje gepasseerd zijn, verrijst links van ons een steile rotswand. Via een smal weggetje klimmen we even later steil omhoog naar de vuurtoren op de kaap. Na even rondgekeken te hebben keren we om, terug naar Hondarribia. Het volgende doel is Cabo Finisterre, de westpunt van Europa. Enkele weken fietsen door bossen, bergen en woestijnen wacht ons.


Over de Jaizkibel fietsen we naar San Sebastian. De schitterende vergezichten op de baai van de Bidassoa en de Franse kust richting St-Jean-de-Luz worden enigszins belemmerd door bewolking en nevels, maar dat mag de pret niet drukken. Over een drukke weg fietsen we de stad aan de Golf van Biskaje en hoofdstad van het Baskenland binnen. Na brug over de Río Urumea slaan we rechtsaf en volgen het weggetje rond de Monte Urgull. Even later ligt de half-ronde Mosselbaai aan onze voeten. Aan de overkant van de baai waakt de Monte Igeldo. Middenin de baai ligt het kleine rotseilandje Santa Clara. Ondanks het wat mindere weer is het nog behoorlijk druk op de stranden.


Baskenland

Vanaf Hernani volgen we de rustige weg, stroomopwaarts langs de Río Urumea. Als we in de buurt van de grens met Navarra komen, vinden we regelmatig flinke beklimmingen op onze weg. Het rivierdal wordt smaller, de wanden steiler. Het is erg groen in dit gebied. Onder de bomen bedekt een tapijt aan varens de bodem van het bos. Water in overvloed hier. Om ons heen bevinden zich de kenmerkende rollende groene heuvels van het Baskenland. Enkele kilometers voor het dorp Goizueta zien we plotseling een camping liggen. We bedenken ons niet en slaan meteen af. Temidden van kruidig geurende muntplantjes zetten we de tent op. De eerste fietsdag zit erop, de kop is eraf.



Dag 2: Goizueta

Om bij te komen van de lange busreis nemen we een dagje vrij. 's Middags fietsen we even naar Goizueta om een brood en wat lekkers te kopen. Hoewel we inmiddels in Navarra zijn, zitten we nog volop in Baskisch gebied. Dat houdt niet in dat het gevaarlijk is hier of dat zich op elke hoek van de straat een terrorist schuil houdt. Wel veel graffiti die pleit voor onafhankelijkheid en voor de ETA. Ook zijn alle plaatsnamen tweetalig, maar we zullen nog zien dat dit in Spanje niet echt bijzonder is. Toch zit de tweetaligheid er hier dieper in dan bij andere regio’s. Zo zitten we niet op een ‘camping’, maar op een ’kanpina’. En aardig wat mensen schijnen de onbegrijpelijke taal nog te kunnen spreken. Spaans is een Romaanse taal, terwijl het Baskisch (Euskara) van raadselachtige oorsprong is. Wellicht is het de oudste taal van Europa: met vermoedt dat de Basken al in deze streken woonden voordat de Kelten en de Germanen het continent overstroomden.



Dag 3: Goizueta - Estella (116km)

Langs de Río Urumea zijn we op weg naar de Puerto de Usateguieta. De klim voert door het beboste dal van de rivier en is niet steil. Wolkenflarden spelen rond de bergkammen om ons heen. Tijdens de klim begint het te regenen. Gelukkig duurt de bui niet lang. Vlak voor de col passeren we de bronnen van de Urumea. Na een mooie afdaling komen we in Leiza. Hierna is het meteen weer klimmen naar de Alto Uitzi. Deze klim is wat steiler dan de vorige, maar ook veel korter. Terwijl we naar boven fietsen breekt voor het eerst echt de zon door. Niet ver na de top zien we in de verte hogere bergen liggen: de Sierra de Aralar. In het dorp Lekunberri doen we wat boodschappen, waarna we een weggetje inslaan wat dwars over de bergkam loopt.


Een van de toppen van de Sierra, de Hachueta, willen we vanmiddag beklimmen. Vlak voor het dorpje Baraibar krijgen we een mooi uitzicht op de berg in de verte. In het noorden hangen donkere wolken, die wat dichterbij lijken te komen. Gelukkig ontspringen we de dans: we houden het voorlopig droog. We komen langzaam hoger. Het is niet steil en regelmatig gaat het even naar beneden. De hellingen van de Hachueta zijn met bos begroeid. Naast ons is er bijna geen verkeer op de weg. Plotseling verschijnt links van de weg een klein meertje. Enkele koeien stoppen met drinken als wij verschijnen en kijken ons glazig aan. Op een gegeven moment buigt de weg scherp naar links af. We zijn aan de andere kant van de bergrug uitgekomen en krijgen schitterende uitzichten op het brede dal van de Río Arakil en de steile bergen van het San Donato massief aan de overkant ervan.


Uitzicht vanaf top Hachueta

De laatste kilometer voert over een smal en slecht onderhouden weggetje. De zeer steile haarspeldbochten zitten vol grote gaten. Op de top is het koud en er staat een frisse wind. Voor de brandweerman die het gebied in de gaten houdt vormen we een welkome onderbreking van zijn saaie dag. Met zijn verrekijker laat hij ons uitgebreid de omgeving zien. Het oude klooster vlak onder de top van de berg is het Santuario de San Miguel. De eerste vermelding van het Romaanse kerkje dateert uit 1032. Hoewel het binnen erg mooi schijnt te zijn houden wij het bij de buitenkant. De afdaling de vallei in voert over vreselijk wegdek: na elke betonplaat volgt weer een nieuwe richel. Het gaat steil naar beneden, het uitzicht is prachtig. Beneden volgen we enkele kilometers de vallei, waarna we linksaf slaan richting de Puerto de Lizarraga.


Langs de voet van de San Donato gaat het eerst enige tijd vals plat omhoog. Als de weg naar rechts buigt wordt het steiler. De Lizarraga is geen lastige col: de klim is regelmatig en maar een procent of vijf. Langzaam klimmen we weer boven de Arakil vallei uit. Inmiddels is het al zeven uur geweest. Het is dat in het dorpje aan de voet geen camping was, anders hadden we die gepakt. Na drie scherpe haarspelden en enkele lange rechte stukken komen we bij de col: een tunnel dwars door de bergkam heen. Vanaf nu is het nog ongeveer 20 kilometer voornamelijk dalen naar Estella. Met het passeren van de tunnel verandert het landschap. Het is hier veel droger dan waar we vandaan komen. Beboste heuvels en een enkel stuwmeer liggen verspreid tussen de goudgeel-gemaaide graanvelden. De kilometers vliegen nu onder de wielen door. Nadat we ons door het drukke verkeer van Estella geworsteld hebben, kunnen we de tent opzetten op de gemeentelijke camping.



Dag 4: Estella - Logroño (57km)

Het stadje Estella ligt aan de pelgrimsroute naar Santiago de Compostela. Hoewel het al in de Romeinse tijd ontstond als Baskische nederzetting, was het in de middeleeuwen de Camino die steeds nieuwe bewoners naar de streek trok. Bovendien had koning Sancho V Ramirez bepaald dat nieuwkomers een jaar en een dag geen belasting hoefden te betalen. Dit lokte weer vele Franse en Joodse zakenlieden naar het stadje, die hoopten goed geld te verdienen aan de vele pelgrims. De voortdurende aanwezigheid van alle pelgrims leidde tot de bouw van vele kerken, waarvan er nu nog tien overgebleven zijn. Al met al is Estella een stadje met vele mooie oude gebouwen en een rijke cultuur.


Na 20 kilometer fietsen door golvende graanvelden doemt het Los Arcos op. We nemen een ruime pauze op het gezellige dorpspleintje. In de schaduw van de platanen genieten we van puddingbroodjes en perziken. Op de prachtige kerk heeft een ooievaar een nest gebouwd. Deze streek staat bekend om de vele ooievaars die er zitten. Over drukke wegen fietsen we naar Logroño, het laatste gedeelte langs de rivier de Ebro. Het is erg warm vandaag. Boven de kaal gemaaide graanvelden nemen we een tweetal flinke stofhozen waar.


Kathedraal Logrono

Over de stenen brug rijden we de stad Logroño binnen. Deze brug verving in 1884 de oude pelgrimsbrug die Alfonso VI in de 11e eeuw liet bouwen. We lunchen op het Plaza del Mercado, het grote plein voor de Kathedraal Santa María de la Redonda met zijn barokke tweelingtorens. We zijn vroeg op de camping vandaag: al voor 16:00 staat de tent. ’s Avonds brengen we te voet nog een bezoek aan de stad. Aan het Plaza de Santiago el Real staat een kerk met een groot beeld van Jakobus Matamoros, de morendoder, gezeten op een steigerend paard. In de 9e eeuw was bijna heel het Iberisch schiereiland bezet door de Moren, alleen het onherbergzame Asturië hield nog stand. Bij Clavijo, zo’n 20 kilometer ten zuiden van Logroño, vond in 844 een grote slag plaats. Aanleiding: de Asturische koning Ramiro I weigerde nog langer jaarlijks duizend schone maagden te leveren aan de Emir van Cordoba. Toen het er slecht uitzag voor de het leger van de koning, verscheen plotseling Jakobus op het slagveld. Toen was de strijd natuurlijk snel gestreden: de Moren werden vernietigend verslagen en Jakobus werd de beschermheilige van de Reconquista. Het zijn de twee gezichten van Jakobus langs de Camino: morendoder en vrome pelgrim.



Dag 5: Logroño - Villoslada (78km)

We verlaten de stad aan de zuidkant en slaan de richting van Ribafrecha in. Naarmate we verder van Logroño komen wordt het rustiger. Een leeg landschap strekt zich weer voor ons uit. In de verte zien we de bergen liggen waar we straks tussendoor zullen fietsen. Voorbij Ribafrecha komen we in het diepe dal van de Río Leza. Recht van de weg ligt het 14e eeuwse Monasterio de San Prudencio tegen de rotsen geplakt. Dan zien we ver voor ons grote stofwolken opdoemen. De weg blijkt over een lengte van enkele kilometers opgebroken te zijn. Omdat het erg droog is, produceren de grote vrachtwagens die af en aan rijden grote hoeveelheden stof. De weg stijgt behoorlijk. Langzaam klimmen we omhoog, af en toe even wachtend op weer een vrachtwagen.


Canyon de la Rio Leza

Links van de weg ligt de Río Leza in de diepte. Dan bereiken we het einde van het ongeasfalteerde stuk. We moeten even wachten op een vrachtwagen die net volgeladen wordt met grote brokken gesteente. Dan kunnen we onze weg weer vervolgen over het asfalt. Het landschap wordt ruiger. We naderen het mooiste gedeelte van de Cañón del Río Leza. Gieren cirkelen vlak boven ons door de lucht. Dan zijn we bij het uitzichtpunt, dat zich op een enigszins uitstekende rotspunt bevindt. In alle richtingen is het uitzicht geweldig: de mooie kleuren van de sterk gelaagde wanden, de vreemd gevormde rotsformaties, het riviertje in de diepte en de gieren in de lucht. Als we uitgebreid rond gekeken hebben, stappen we weer op de fiets. Ook de terugblik op het uitzichtpunt en de kloof is schitterend. Even verderop is het gedaan met de kloof, maar het landschap blijft nog steeds erg woest. De roodbruine berghellingen zijn begroeid met kleine struikjes. In de nabijheid van het water staat wat meer groen. Enkele keren steken we het riviertje over.


Als we Laguna de Cameros gepasseerd zijn, wordt de weg langzaam steiler. We zijn begonnen aan de klim naar de Puerto de Sancho Leza. Tot onze verrassing komen we opeens in een bos. De Sancho Leza is geen steile klim, maar door de hitte, de vliegjes en de nog niet optimale conditie is het toch behoorlijk afzien. Op de top nemen we een ruime pauze. De afdaling brengt ons in rap tempo bij de grote weg van Logroño naar Soria. We slaan rechtsaf en dalen verder naar het Embalse de Pajares, een half leegstaand stuwmeer. Gelukkig is het niet erg druk op deze weg. In het pittoreske dorpje Villoslada met z’n oude brug over de Río Iregua pakken we een van de weinige campings in het gebied. Na het diner zoeken we het terras op. Aan het eind van deze warme dag gaat een biertje er goed in.




Puerto de Viniegras

Dag 6: Villoslada - Quintanar de la Sierra (78km)

De eerste kilometers van vandaag gaan vals plat omhoog door een bos. Na een half uurtje infietsen komen we bij het dorpje Montenegro, aan de voet van de eerste col van de dag, de Puerto de Viniegras. De klim is een dikke zes kilometer lang en niet zo steil. We fietsen temidden van kale hellingen. Om ons heen halen enkele valken acrobatische toeren uit. Tussen de her en der verspreide struikjes loopt wat vee. We doen het rustig aan vanmorgen. Ontspannen bereiken we de top, waar een kudde koeien al aan de siësta begonnen in. De afdaling voert door een erg woest landschap. Het eerste gedeelte bevat enkele lekkere haarspeldbochten. Rotsblokken lijken hier en daar zo naar beneden te kunnen vallen. Bij de doorgaande weg aangekomen slaan we linksaf. Het gaat nu stroomopwaarts langs de Río de Najerilla, steeds verder de bergen van de Sierra de la Demanda in. Twee keer moeten we naar een stuwmeer klimmen.


Het is lunchtijd. Alleen hebben we geen brood kunnen kopen vandaag. Als er ook in Villavelayo geen bakker blijkt te zijn, besluiten we de lunch maar met koekjes en jam te doen. We verlaten de grote weg. Langs de Río Neila gaat het vals-plat omhoog. Nog steeds is het landschap erg woest en verlaten. Voorbij Neila wordt het steil. Vanaf hier is het nog drie kilometer klimmen naar de Collado de Quintanar. Bij een bronnetje kunnen we gelukkig eindelijk onze lege bidons vullen. Na een laatste steile stuk, nu door een dicht naaldbos, staan we op de Collado. De afdaling voert over goed wegdek. Heerlijk! Het eerste gedeelte is behoorlijk steil, daarna wordt het wat minder. In Quintanar de la Sierra kunnen we eindelijk boodschappen doen. Op de plaatselijke camping zetten we de tent op. Na de inspanningen van de dag koelen we ons even lekker af in het water van de Río Arlanza die midden over de camping loopt.



Dag 7: Quintanar de la Sierra - Quintanar de la Sierra (37km)

Vandaag gaan we naar de toppen van de Sierra de la Demanda. Dit gebergte is te vinden in de driehoek Logroño-Burgos-Soria. De hoogste top is de San Lorenzo met 2271 meter. Zo hoog gaan wij niet, ons doel zijn de Laguna’s de Neila. Dit zijn enkele bergmeertjes die rond de 2000 meter liggen. Ze liggen tussen enkele bergtoppen in een oud gletsjerdal. Maar voordat we de kleine versnelling steken en aan de lange beklimming beginnen, brengen we eerst een bezoek aan de dodenstad van Cuyacabras.


De bordjes Nécropolis leiden ons over een ongeasfalteerde weg het bos in. Na een kilometer of drie komen we bij enkele informatieborden. Daar laten we de fiets achter. Het laatste stukje leggen we te voet af. Bovenop een afgesleten rots, middenin het bos liggen hier de overblijfselen van een nauwelijks herkenbaar middeleeuws kerkje. Het is te bereiken via enkele uitgesleten treden. Bijzonder zijn de graven, die rond het vergane gebouw zijn uitgehakt in de rotsen. De rotsgrond bevat tientallen grote en kleine mensvormige holten. Deze macabere plaats schijnt een van de meest representatieve voorbeelden van middeleeuwse Spaanse archeologie te zijn. De plek is ontdekt en blootgelegd rond 1970 en dateert van de 9e tot de 13e eeuw. In de omgeving zijn nog meer van deze dodensteden gevonden.


Lagunas de Neila

Terug in Quintanar slaan we rechtsaf naar de Collado, die we dus vandaag van de andere kant beklimmen. Bovengekomen nemen we een korte pauze. Vanaf de Collado slaan we het steile weggetje naar de Laguna’s de Neila in. Meteen wordt het driemaal zo steil: het stijgingspercentage ligt zo rond de 14. Ook zonder bepakking is het dan zweten! Snel stijgen we boven de Collado uit. De weg loopt door een dennenbos. Na enkele kilometers komen we bij een parkeerplaats. We passeren een slagboom en klimmen verder over een smal weggetje. Enkele steile stroken verder komen we bij het Mirador de San Francisco, een fantastische uitzichtspunt. Ver beneden ons ligt het dorpje Neila. Daarachter liggen kale bergen. Vanaf het Mirador is het niet ver meer naar de meertjes. Als de asfaltweg ophoudt, proberen we nog verder te fietsen over een wandelpad. Bij het Laguna Largo geven we het op: er is niet te fietsen op dit pad. We zetten de fietsen tegen een bordje en gaan te voet verder. We volgen het pad langs het Laguna Largo. In het meertje liggen enkele drijvende met gras begroeide eilandjes. Even verder komen we bij het laatste bergmeertje, het Laguna Negro. Langs de kant liggen grote rotsblokken. De bergkam aan de overkant is zo goed als kaal. Het woeste landschap bevestigt dat we in de hoogste delen van het gebergte zitten.



Dag 8: Quintanar de la Sierra - Burgos (118km)

Om zeven uur staan we op. Het is fris vanochtend. De thermometer in Quintanar geeft 13°C aan. Het eerste uur naar Salas de los Infantos gaat het grote stukken licht naar beneden. Onderweg zien we nesten van ooievaars in de bomen. Het dorpje Salas is behoorlijk groot. We slaan rechtsaf een wat rustiger weg in. Nadat we een fossielenzoekplaats gepasseerd zijn, begint de klim naar de Alto de Arroyo. Deze klim duurt enkele kilometers en is niet steil. Op het hoogste punt stoppen we even om een paar biscuitjes te eten.


Bij de afslag naar de Collado de Manquilla stroomt de Río Pedrosa door een behoorlijke kloof. Vele gieren zweven door de lucht of zitten op hun nesten die op de hoge kliffen gebouwd zijn. De beklimming valt mee: het niet steil. Door het bos komen we gestaag hoger. Vanaf de Manquillo gaat het bergafwaarts tot Pineda de la Sierra. Hierna gaat het nog licht naar beneden langs de Arlanzón. We passeren een tweetal stuwmeren. Na een bescheiden klimmetje gaat het over een lange rechte weg kilometers lang vals-plat omlaag naar beneden. Hierdoor kunnen we er ondanks dat de sterke tegenwind een behoorlijk tempo aanhouden. Na 10 kilometers buffelen. In Burgos aangekomen, zoeken we eerst het toeristenbureau op. Hier vragen we naar campings en een supermarkt. Als bonus krijgen we een mooie plattegrond van de stad. Bij een groot winkelcentrum doen we inkopen, waarna we de camping opzoeken.



Dag 9: Burgos

Burgos werd al in 884 gesticht als een bolwerk tegen de Moren. De stad heeft 170.000 inwoners en bevat vele oude kerken en kloosters. Nadat we lekker uitgeslapen hebben, verlaten we de camping voor een bezoek aan de oude stad.


Ruiterstandbeeld El Cid

Onder de platanen van de Paseo del Espolón door, lopen we in de richting van het Plaza del Cid. Op dit plein staat een enorm ruiterstandbeeld van Rodrigo Diaz de Vivar (1043-1099), beter bekend als El Cid. Deze edelman groeide uit tot een grote held tijdens de Reconquista, herovering van Spanje op de Moren. Helemaal zuiver op de graat was hij echter niet: hij vocht ook jarenlang tegen zijn eigen volksgenoten. Over het Plaza Moyor lopen we in de richting van de oude kasteelruïne. Begin 19e eeuw werd het kasteel vernietigd door Franse troepen van Napoleon. Via vele trappen klimmen we in de richting van het kasteel. Bij een uitzichtspunt krijgen we een prachtig uitzicht op de stad voorgeschoteld. De grote kathedraal ligt prominent op de voorgrond. Als we weer afgedaald zijn, lopen we naar het plein bij de kathedraal. Het gotische gebouw, waaraan in 1221 begonnen werd, is echt waanzinnig groot. De buitenkant is zeer uitbundig versierd met allerlei tierelantijnen. We verlaten het plein voor de kathedraal via een prachtige poort, de Arco de Santa María.





Meseta

Dag 10: Burgos - Carrión de los Condes (97km)

Als we Burgos net uit zijn, zien we in de verte een grote grijze wolkenmassa opdoemen. Als we voorbij Tardajos de grote weg verlaten duiken we de mist in. Vandaag volgen we de pelgrimsroute naar Santiago. Kilometers lang fietsen we over onverharde paden. Het oude pelgrimspad gaat behoorlijk op en neer. Na enige tijd trekt de mist weg en breekt de lucht langzaam open. De blauwe lucht contrasteert prachtig met de gemaaide graanvelden. We volgen de blauwe bordjes met de jakobsschelp erop. Weer op een mooi geasfalteerde weg gaat de snelheid behoorlijk omhoog. Voorbij Hontanas gaat het langs een riviertje licht naar beneden. Dan zie ik een scherpe steen die op de weg licht net iets te laat. Mijn achterwiel gaat er vol overheen met een klassieke snakebite tot gevolg.


Als de band geplakt is komen we al snel bij de ruïnes van het klooster San Antón. De weg loopt dwars door resten van het 12e eeuwse kerkgebouw door. Door een leeg en woest landschap rijden we richting de Río Pisuerga. Deze rivier vormde ooit de grens tussen het Moorse Rijk en het Koninkrijk León. Via de Puente Fitero steken we de rivier over. Deze brug met zijn elf bogen werd in de 12e eeuw gebouwd in opdracht van Alfonso VI. We verlaten de provincie Burgos en komen in Palencia. We naderen nu de uitgestrekte vlakte van de Tierra de Campos. De straffe wind staat behoorlijk tegen. Op de hoogtes in de verte staan weer windmolens. In het stadje kopen we een cola en nemen we een lekkere pauze. We fietsen langs de romaanse San Martínkerk. Elfde eeuws en zeer goed gerestaureerd. De internationale romaanse stijl werd door de pelgrims naar Santiago door heel Noord-Spanje verspreid.


Na Frómista loopt het pelgrimspad direct rechts langs de weg. Tussen de vlakke eindeloze velden kunnen we er een aardige snelheid inhouden. Al voor vijven arriveren we in Carrión de los Condes. Op de wat sjofele camping zetten we de tent op. Het sanitair valt zwaar tegen: de deuren kunnen niet dicht en als ik de kraan aanraak valt deze met veel lawaai in de douchebak. Na het eten lopen we nog even het stadje in. In het kleine parkje bij de Santa Maríakerk eten we een ijsje. Ondertussen klinken de klokken van de kerk. Er staat een mis te beginnen. Het is vandaag 25 juli, de gedenkdag van Jacobus. Voor een grote pleisterplaats aan de pelgrimsroute naar Santiago, is dit natuurlijk een belangrijke dag.



Dag 11: Carrión de los Condes - Hospital de Órbigo (133km)

Al snel na het oversteken van de Río Carrión zitten we weer tussen de afgemaaide graanvelden. Het is zo goed als vlak. Na ongeveer 15 kilometer verlaten we de pelgrimsroute. De gele graanvelden worden afgewisseld door groene en paarse velden. Het zijn waarschijnlijk stikstofbinders om zo de vruchtbaarheid van de grond te verhogen. Dit gedeelte van Spanje is berucht om zijn hoge temperaturen. Gelukkig zitten wij net tussen de hittegolven in. De sterke westenwind zorgt ervoor dat de temperatuur niet hoog kan oplopen. Helaas betekent dit wel dat wij ook vandaag de wind weer pal tegen hebben. In Mayorga is het weer tijd voor een colaatje. We maken hier een behoorlijke bocht naar rechts, zodat we de wind niet meer recht op kop hebben. Dat scheelt! Het is niet zo vlak meer als eerder op de dag. Steil wordt het niet, maar het golft toch behoorlijk. Vanaf een heuvel enkele kilometers voor Valencia de Don Juan krijgen we een prachtig panorama voorgeschoteld. In de verte zijn de Montes de León te herkennen. Tussen ons en de bergen ligt een gebied zo vlak als een pannenkoek.


Hospital de Órbigo

Nadat we een snelweg gepasseerd zijn volgen lange kaarsrechte wegen. Het gebied waar we door fietsen is groener en natter dan de gebieden waar we de laatste dagen doorfietsten. Er staat veel maïs en er lopen kleine slootjes langs de weg. De zon, die de hele ochtend fel geschenen heeft, verdwijnt nu steeds vaker achter de wolken. Vlak voor Hospital de Órbigo komen we weer op de Camino. Dit plaatsje dankt zijn bestaan aan een hospitaal en een brug over de Río Órbigo. De brug bestaat uit 18 stenen bogen die de rivier overspannen. Ooit, in 1434, vond er op de brug een toernooi plaats, waar een ridder 300 gebroken lansen probeerde te bemachtigen. In ruil voor het verzamelde wapentuig zou Jakobus hem verlossen van een wanhopige liefde. Het kostte hem en zijn metgezellen dertig dagen vechten om het vereiste aantal te verzamelen.


Regenboog bij Hospital de Órbigo

Dag 12: Hospital de Órbigo - Villamartín de la Abadía (92km)

Nog voor we Hospital de Órbigo verlaten hebben krijgen we een schitterende regenboog voorgeschoteld. Door de nog lage zon staat de ononderbroken boog hoog boven de horizon. Een regenboog betekent echter wel dat het regent. Ook wij krijgen een bui. Gelukkig kunnen we nog schuilen onder een afdak. Als het droog is verlaten we Hospital de Órbigo. Voor ons beloven donkere luchten weinig goeds. Langs de drukke weg fietsen we in de richting van Astorga. Asturica Augusta werd kort voor het begin van onze jaartelling door keizer Augustus gesticht. De nederzetting diende als uitvalsbasis om de woeste bergvolken van Asturië en Cantabrië in bedwang te houden. In de achtste eeuw werd de stad door de Moren veroverd en bijna geheel verwoest. Later in de Middeleeuwen kwam de stad door de opkomst van de pelgrimsroute weer tot grote bloei. Nu telt de stad 13.000 inwoners en is de hoofdstad van de streek Maragatería.


We brengen eerst een bezoekje aan de kathedraal. In 1471 werd begonnen met de bouw, tot in de zeventiende eeuw is er aan gewerkt. Ze vertoon een mengeling van gotiek, renaissancestijl en barok. Vlakbij de kerk, net binnen de oude gerestaureerde stadsmuren staat een veel moderner optrekje. Het is het met vele tierelantijnen versierde bisschoppelijk paleis, gebouw door Antonio Gaudí. De kerk vond het granieten gebouw echter te opzichtig worden en wist de bouw zo te vertragen dat de bisschop er nooit heeft gewoond. Nu is er een pelgrimsmuseum is gevestigd. Door enkele smalle straatjes komen we op het grote plein voor het stadhuis. Op het dak staan twee Maragatos, figuren in de klederdracht van de streek, die elk uur de tijd aangeven door op de klokken te slaan.


Cruz de Ferro

We verlaten het drukke Astorga en zetten koers naar het westen. Langzaam beginnen we aan de beklimming naar het Cruz de Ferro, het IJzeren Kruis bovenop de Monte Irago. Het weer is nog steeds niet om over naar huis te schrijven. Af en toe regent het wat. We passeren El Ganso. De gans was het symbool van de oeroude Keltische pelgrimsroute naar Kaap Finisterre, de Camino de las Estrellas. In de loop van de tijd zou de afdruk van de ganzenpoot omgevormd zijn tot een jakobsschelp en zo min of meer worden overgenomen door de christelijke pelgrimsroute naar Santiago. De klim begint pas echt in Rabanal. Hoewel het ook daarna niet erg steil is. De laatste kilomeetr vanaf Foncebadon is erg steil: er zit een stukje van 13% in. De laatste meters naar het Cruz de Ferro golft de weg een beetje op en neer. Aan de voet van het kruis ligt een grote stapel stenen. Een echte pelgrim neemt een steentje mee van huis om het hier bij het kruis achter te laten. Zo leggen al eeuwen lang pelgrims op deze plaats symbolisch de zorgen van zich af. Wij hebben geen steentjes meegenomen, maar wel een lunch. Met de trainingsjackjes aan, want er staat een koude wind, eten we langs de kant van de weg ons brood met jam op.


Dan begint de afdaling. Het landschap om ons heen is werkelijk magnifiek. We fietsen langs hoge bergen en woeste dalen van de Montes de León. Een gemeen stukje klimmen brengt ons naar een tweede top. Dan begint de echte afdaling. Voor ons zien we de weg verdwijnen en dan begint de vrije val. Voor ik het weet zie ik op mijn fietscomputer dat ik 70 km/uur ga. Een bocht dwingt me helaas te remmen. De rest van de afdaling is minder steil. Beneden in Ponferrada is het warm. Ponferrada is de hoofdstad van de streek El Bierzo, waar nogal wat ijzererts wordt gewonnen. Op ons maakt het de indruk van een vieze industriestad. Na een bezoek aan een erg grote supermarkt fietsen we langs de oude burcht van de Tempeliers. De orde van de Tempeliers schijnt in 1118 in Jeruzalem gesticht te zijn om de pelgrims naar het Heilige Land te beschermen. Hun macht groeide snel tijdens de eerste kruistochten. Ze werden zo rij en machtig dat de edelen van Europa jaloers op hen werden. Op vrijdag 13 oktober 1307 werd hun hoofdkwartier in Parijs in beslag genomen. Sindsdien staat vrijdag de dertiende bekend als ongeluksdag. Uiteindelijk werd de orde onder Franse druk door de Paus verboden.



Dag 13: Villamartín de la Abadía - Villamartín de la Abadía (97km)

Gisteravond en vannacht heeft het af en toe geregend. Bij het opstaan ziet het er niet echt verkeerd uit. Toch zijn we er niet gerust op: we willen vandaag eigenlijk de 2185 meter hoge Teleno beklimmen en die zou wel eens dik in de wolken kunnen zitten. Om bij de berg te komen moeten we eerst de Alto de Morredero en de Alto de las Portillinas overwinnen. Vlakbij de tempeliersburcht steken we de Río Sil over. Nadat we een keer verkeerd zijn gereden slaan we het weggetje naar de Morredero in. Eerst is het nog redelijk vlak. Dan, in Salas de los Barrios gaat het opeens steil omhoog. Het smalle straatje door het dorpje piekt op 17%! Na het dorpje buigt de weg naar links en blijft nog een kilometer extreem steil. Na dit eerste steile gedeelte volgt een drietal minder zware kilometers door een breed dal. Het golf een beetje op en neer tot een volgende strook van 13% zich aandient.


Morredero

Na San Cristóbal volgen enkele steile haarspeldbochten. Weer worden percentages van rond de 14 bereikt. Het uitzicht is fantastisch. Beneden in het dal zien we Ponferrada liggen. Ook het stuwmeer ten noordoosten van de stad is duidelijk te herkennen. Aan de horizon liggen de bergen van de Sierra de Ancares al op ons te wachten. Een paar kilometer verder bereiken we een eerste colletje. Links, diep in de afgrond ligt het afgelegen dorpje Bouzas. Er zit een dipje in de klim: even gaat het naar beneden. Na het oversteken van een bergstroompje gaat de weg weer stijgen. Enkele kilometers en een paar scherpe haarspeldbochten verder, staan we op de Alto de Morredero. Al geruime tijd houden we met argusogen de snel bewegende wolken in de gaten. Terwijl we op de col wat koekjes eten begint het te regenen en worden we opgeslokt door de mist. We twijfelen. Doorgaan voor de volgende col of omkeren naar de camping. Het beklimmen van de Teleno hebben we inmiddels uit ons hoofd gezet.


We besluiten nog even door te gaan, het is immers nog vroeg. Door de mist zetten we de afdaling in. Deze duurt nog geen kilometer waarna het meteen weer begint te klimmen naar de Alto las Potillinas. Opeens trekt de mist weg en fietsen we weer in de zon. In de verte kunnen we de vlakte zien waarin Astorga ligt. Na een niet zo’n steil gedeelte doemt de muur van de Portillinas voor ons op. Het gaat weer met meer dan 10% omhoog. Dan, voor we het in de gaten hebben, zitten we midden in een wolkbreuk. Snel halen we de regenjacks weer uit de tassen. We kunnen nergens schuilen, dus door de stromende regen ploeteren we verder. Na een laatste haarspeldbocht naar rechts ligt de Portillinas voor het grijpen. De bui is inmiddels overgedreven. Dan komen we nat, hongerig en ijskoud op de col. Daar buigt de weg naar links en blijkt nog wat verder te stijgen. Gezien het dreigende weer, overal hangen buien, besluiten we snel te lunchen en daarna rechtsomkeert te maken. Nadat we brood en cola naar binnen geschrokt hebben, maken we ons klaar voor de afdaling. Het eerste gedeelte gaat wel, maar bij de Morredero komen we weer in een bui terecht. IJskoud! Helaas hebben we ook nog tegenwind. Voorzichtig en niet te snel haasten we ons door de wolken naar beneden. Als we San Cristóbal weer gepasseerd zijn, is het gelukkig al duidelijk warmer geworden. Enigszins opgedroogd en opgewarmd komen we in de loop van de middag weer in Ponferrada aan.



Dag 14: Villamartín de la Abadía - A Pobra de Trives (106km)

Na 20 kilometer arriveren we in Carucedo. Hier is de afslag naar Las Médulas, de oude Romeinse goudmijn. Het schijnt daar erg mooi te zijn, dus slaan we linksaf en beginnen aan de klim. Als we het dorpje verlaten hebben slaan we nog een keer linksaf, in de richting van het Mirador de Orellan. Meteen wordt het veel steiler. Even verder merken we dat het nog steiler kan. Dit hadden we niet echt verwacht. Hopelijk is het uitzichtspunt de moeite waard, anders is het verspilde energie. In het dorpje Orellan is het even wat minder steil. Maar al snel erna gaat het weer recht omhoog. Enkele stukken zijn rond de 20%. Zelfs met 22x32 hebben we moeite om de fietsen niet stil te laten vallen.


Las Medulas

Meteen als ze bij het uitzichtspunt zijn weten we het: dit was die zware klim zeker waard! Beneden liggen de rode rotsen van Las Médulas. Het uitzicht op de grillig gevormde rotsformaties is adembenemend. Met behulp van duizenden slaven haalden de Romeinen hier in de tweede eeuw ongelofelijke hoeveelheden goud uit de bodem. In totaal zo’n 800.000 kilo. De oude mijngangen en de erosie van de loop der eeuwen hebben een bizar landschap gevormd. Onder het genot van wat koekjes nemen we het in ons op. Halverwege een grote rotswand zien we een donker gat met een balkon ervoor. Daar moet je kunnen komen, denken we. Inderdaad kan voor een euro de grot bezocht worden die bij het balkonnetje uitkomt. Ieder gewapend met een helm, een haarnetje en een zaklamp dalen we af in de grot. De wanden zijn bedekt met een dun laagje rood poeder. We passeren een oude mijngang en na een bocht naar links komen we bij het balkon. Fantastisch, die Médulas!


Een snelle afdaling brengt ons weer terug naar Carucedo. We slaan linksaf waarna we al snel weer de Río Sil bereiken. In het gebied wordt veel leisteen gewonnen. Bijna alle daken hebben mooie donkergrijze leistenen dakpannen. Na de lunch duurt het niet lang meer voor we de grens met Galicië oversteken. In O Barco nemen we een ruime pauze. Op een pleintje eten we cake met cola, waarna we de richting van A Rúa in slaan. Net als de Basken hebben ook de Galliciërs hun eigen taaltje. Alleen lijkt het hier meer voor de sier. Opvallend verschil vormen de lidwoorden. Het mannelijk lidwoord ‘el’ wordt ‘o’, het vrouwelijk lidwoord ‘la’, wordt ‘a’. Vandaar dus O Barco en A Rúa.


Voorbij A Rúa slaan we linksaf naar A Pobra de Trives, het einddoel voor vandaag. Over een smal en erg rustig weggetje fietsen we langs een stuwmeer. Nadat we voor de tweede keer een waterkrachtcentrale gepasseerd zijn, verlaten we de oever van het meer en beginnen we aan de klim het dal uit. Het stuwmeer verdwijnt steeds verder in de diepte. De bermen zijn rijkelijk begroeid met sappig gras en vele varens. De bergen op de achtergrond vormen een mooi plaatje. In A Pobra vragen we een meneer waar de camping is. Die blijkt niet ver weg en even later staat de tent.



Dag 15: A Pobra de Trives - Leiro (135km)

Goed op tijd verlaten we de heerlijke camping. Het is koud vanochtend. Al vrij snel duiken we een afdaling van enkele kilometers in. Klappertanden! Gelukkig krijgen we in de klim die daarop volg voldoende gelegenheid om ons een beetje op te warmen. Maar eenmaal boven op de Puerto de Cerdeira moet er weer gedaald worden. Diep verscholen in de trainingsjacks laten we ons naar beneden rollen. Gelukkig schijnt de zon en bereikt de temperatuur na enige tijd acceptabele waarden. In Castro Caldelas verruilen we de middelgrote weg voor een smal en rustig exemplaar. Na een lekkere afdaling is het klimmen naar A Teixeira.


Río Sil

Als we het gehucht Piedra del Sol uitrijden, krijgen we een wijds panorama op de Río Sil. Meteen volgt een lekker bochtige afdaling naar een zijriviertje van de Sil. Vanaf dit punt gaat het voorlopig omhoog. We passeren vele kleine dorpjes die niet op de kaart staan. In Parada do Sil denken we dat wel ongeveer boven zijn. Tot onze verbazing blijkt de weg nog verder te stijgen. Op een gegeven moment zijn we zelf niet ver meer onder de met een grote antenne gekroonde berg Meda. Op het hoogste punt krijgen we een geweldig uitzicht voorgeschoteld. De Río Sil heeft zich hier diep ingegraven in de rotsen met een steile kloof als resultaat. De bergen waar de rivier tussendoor stroomt zijn lager dan de plaats waar wij staan. We kunnen dus er ver kijken. De afdaling die volgt brengt ons in een aantal trappen helemaal tot het niveau van de rivier. Over een zeer smal weggetje met veel gaten en kuilen volgen we de rivier. Een half uurtje later komen we bij de monding van de Sil in de Río Miño, de grootste rivier van Galicië.


Over de drukke weg rijden we op cruisecontrole richting Ourense. De Río Miño, waar we vlak langs rijden, zit vol waterplanten die fraai met de stroming meegetrokken worden. Ourense is een grote stad met meer dan 100.000 inwoners. De stad bestond al in de tijd van de Romeinen en staat bekend als kuuroord. Na de boodschappen verlaten we de stad via de drukke N120. We willen graag op een camping staan en die zijn er maar heel weinig in het binnenland van Galicië. Daarom hebben we voor vandaag wat extra kilometers gepland. Het is inmiddels bijna acht uur in de avond. Vlak voor Ribadavia verlaten we de grote weg. Het is nu niet ver meer naar Leiro. Volgens de kaart bevindt zich hier een camping. Deze was ook opgenomen in een campinggids die we ergens van een Nederlands gezin konden lenen. Via bordjes langs de kant van de weg worden we feilloos naar de camping geleid. Als we er uiteindelijk aankomen, vinden niets anders dan een verwaarloosd receptiegebouw en een opgeschoten grasveld. Van voorbijgangers horen we dat de camping vorig jaar opgeheven is! We hebben geen zin om de tent in het wild op te zetten, dus zit er niets anders op dan een hotelletje te nemen.



Dag 16: Leiro

Na de lange dag van gisteren slapen we lekker uit. Het blijkt mogelijk een leuke wandeling langs de Río Avia te maken. Ook hier weer veel waterplanten in de rivier. Via een oude Middeleeuwse brug lopen we langs de weg weer terug naar onze kamer. Nadat we de kaart nog een goed bestudeerd hebben, besluiten we eerst naar Kaap Finisterre te fietsen en pas daarna naar Santiago de Compostela in plaats van andersom.



Dag 17: Leiro - Villagarcía de Arousa (116km)

Over een golvend bosweggetje zonder verkeer fietsen we naar het noorden. Niet veel later beginnen we aan de klim naar de Alto de Paraño. We zitten op de drukke verbindingsweg tussen Ourense en Pontevedra. Het is niet steil. Rechts van de weg moet kort geleden een brand hebben gewoed. De bodem is zwartgeblakerd en het stinkt naar verbrand hout. Op een parkeerplaats kort voor de top genieten we van het uitzicht op de golvende bossen en slaan we een flink gat in de voorraad biscuitjes. Na het passeren van de pas blijft de afdaling nog even uit. Tot Soutelo golft de weg een beetje op en neer. Daarna gaat het steil naar beneden. Wij slaan al snel rechtsaf in de richting van Forcarei. Achter ons staat op de kam van de Montes del Testeiro weer een batterij windmolens opgesteld.


Codeseda

Het dorpje Codeseda heeft een pittoresk kerkje met twee uivormige torens. Deze constructie komen we vandaag nog een aantal keren tegen. Langzaam komen we dichter bij de kust. Eerst golft het nog een beetje, maar gaandeweg gaat het steeds meer naar beneden. Dan zitten we plotseling middenin een eucalypusbos. De kaarsrecht bomen met hun rafelige bast verspreiden een aangename geur. In Caldas de Reis probeert een druk gebarende agent het verkeer in goede banen te leiden. Nadat we ons door de chaos geworsteld hebben, scheidt nog slecht een klein klimmetje ons van de oceaan.


Voordat we naar de camping gaan willen we eerst de Lobeira nog beklimmen. Bovenop deze berg moet het uitzicht op baai geweldig zijn. Het kost ons veel moeite om in Villagarcía de goede afslag te vinden. Als de drukke kustplaats achter ons ligt, zitten alweer snel tussen de eucalyptusbomen. Na enkele kilometers licht bergop, slaan we rechtsaf een smal weggetje in. Vanaf hier wordt de klim serieus. Via een trap leggen we de laatste meters naar de top af. De naam Lobeira komt van het Latijnse ‘lupara’, wat kasteel betekent. In de Middeleeuwen bevond zich hier een burcht, waar de berg zijn naam aan te danken. Nu zijn er slechts nog wat ruïnes over. Op 290 meter hoogte is uitzicht fenomenaal. Vlak onder ons ligt Villagarcía, aan de overkant van de baai rijst de Sierra de Barbanza op. Terug in Villagarcía de Arousa doen we boodschappen bij een grote Lidl. Even later kunnen we aan het strand onze tent opzetten. Nadat we de zonsondergang bekeken hebben, zoeken we de slaapzakken op.



Dag 18: Villagarcía de Arousa – Muros (102km)

Langs de Ría de Arousa fietsen we naar het noorden. De baai wordt steeds smaller en bij Catoira kunnen we naar de andere kant oversteken. We mijden de drukke weg en kiezen de kustweg naar Rianxo. Vlak is het niet: het gaat steeds korte stukjes steil omhoog en naar beneden. In Rianxo aangekomen willen we de grote weg naar Boiro nemen. Dit blijkt echter een snelweg te zijn, die voor fietsers verboden is. We moeten dus genoegen nemen met een sterk golvende B-weg die ook nog eens kilometers langer is.


In Boiro slaan we de AC301 richting Noia in. Hier ergens moet de klim naar de Monte Iroite beginnen. Ongeveer een kilometer na het passeren van de snelweg gaat er een smal weggetje linksaf. We denken dat dit de juiste afslag is en verlaten de hoofdweg. In razende vaart gaat het vervolgens door het bos naar beneden. Al snel komen we bij een bruggetje. Hier begint de beklimming. We verlaten het bos en opeens zitten we tussen de maïsvelden. Even verderop, ter hoogte van Pomardorio, bevindt zich een eerste strook van 10% waarna een gedeelte vals plat volgt. We hebben echt het idee in de middle-of-nowhere te zitten. Het weggetje is dan wel mooi geasfalteerd, maar in de dorpjes lijkt het alsof de tijd heeft stilgestaan. Bij een volgende splitsing slaan we in een steile haarspeldbocht linksaf. Langs een aantal huizen gaat het vervolgens steil omhoog. Enkele honderden meters gaat het aan 12 tot 13% over een soort betonplaten.


Monte Iroite

Na een korte afdaling komen we bij de afslag naar Cubelo, waar we van de fiets gaan om te lunchen. Aan de kant van de weg laten we ons het brood en de cola goed smaken. Het vervolg van de klim is moordend: bijna anderhalve kilometer aan 16% gemiddeld. Door het eucalyptusbos worstelen we ons haarspeldbocht na haarspeldbocht omhoog. Bij een stijgingspercentage van 20% maken we met onze vol bepakte fietsen korte rukjes van nog geen honderd meter. Na veel gezwoeg bolt de weg af en komen we uit op een grotere weg. We naderen nu de rug van de bergkam. Achter ons hebben we een prachtig uitzicht op de Ria de Arousa. Aan de overkant van de baai zien we Villagarcía liggen, de startplaats van vanochtend. Even later kunnen we over de bergkam heen kijken. Nu is het de Ría de Muros y Noia die aan onze voeten ligt. Het dorpje Muros, het einddoel van de dag, is duidelijk te herkennen.


Punta Louro

De laatste kilometers van de Monte Iroite zijn niet zwaar. Na een laatste steile gedeelte komen we langs de legerbasis die op de top gevestigd is. De afdaling brengt ons in korte tijd weer bij de hoofdweg van Boiro naar Noia. De avontuurlijke oversteek van de Sierra de Barbanza is geslaagd! In Serra de Outes slaan we linksaf richting Muros. De straat draagt de toepasselijke naam Avenida de Fisterra: we zijn op weg naar het einde van de wereld. Nadat we een klein ruggetje bedwongen hebben, wordt het vlak. Met de wind in de rug schieten we goed op. We volgen de kronkelige kustweg langs de baai. De baai wordt in het westen begrensd door Punta Louro. Het uitzicht op deze in zee uitstekende rotspunt is fantastisch. In de zeearm liggen meer dan 100 kunstmatige mosselteelteilanden. De schelpdieren groeien aan touwen die onder de vierkante eilandjes in het water hangen. In Muros houden een korte pauze bij het schilderachtige haventje. Op de drukke camping, die enkele kilometers verder ligt, bezetten we het laatste plaatsje. Als de tent staat nemen we een verfrissende duik in de Atlantische Oceaan.



Dag 19: Muros – Estorde (70km)

Meteen na het verlaten van de camping passeren we links het mooie strandje van San Francisco. We laten Punta Louro links liggen en na een onbeduidend pasje komen we aan de andere kant van de landtong. Ver voor ons zien we al meteen Kaap Finisterre liggen. De kust waar we deze ochtend langs fietsen wordt de Costa Morte genoemd. Bij de scheepvaart was dit gebied berucht om z’n vele kliffen en ondiepten, vandaar de naam ‘dodenkust’. Ook bij de vuurtoren van Lariño zien we scherpe rotsen boven water uitkomen. Als een reusachtige vin van steen steekt de kaap van Finisterre de zee in. Als we de monding van de Río Xallas overgestoken zijn, krijgen we een klein klimmetje voorgeschoteld. Hierna is het overwegend dalen tot Cée. Enkele kilometers verder pakken we de camping van Estorde.


Kaap Finisterre

Tussen de hoge dennenbomen en de hortensia’s zetten we de tent op. We hebben pas 45 kilometer op de fiets gezeten. Het is vandaag een rustig dagje. Maar we zijn nog niet helemaal klaar. Na de lunch pakken we de fietsen en gaan op weg naar Kaap Finisterre. De kaap, die we al bijna de hele ochtend hebben zien liggen, komt nu snel dichterbij. Voorbij Fisterra, Galicisch voor Finisterre, begint de klim naar de kaap. Het is niet steil en we genieten in de middagzon. Even later staan we bij de vuurtoren op de kaap, die geldt als de meest westelijke punt van Europa. In de Middeleeuwen werd de kaap beschouwd als het einde van de wereld. Vandaar de naam: ‘finis terrae’. Vele pelgrims die het graf van Jakobus in Santiago de Compostela bezocht hadden, pakten voor ze de lange thuisreis aanvaardden ook Finisterre nog even mee. Hier verbrandden ze hun oude pelgrimskleren om hun oude leven af te sluiten en opnieuw te beginnen. Na Cabo Higuer, op dag 1, is dit onze tweede kaap. Het is ook het keerpunt van de vakantie. Vanaf nu zullen we weer naar het oosten trekken. Maar eerst genieten we nog van de geweldige uitzichten. We herkennen de kust waar we vanochtend langs zijn gefietst. In het zuiden kunnen we de grillige Ría-kust over een grote afstand volgen. Ver achter Punta Louro kunnen we nog een andere kaap zien. Met kaart en kompas stellen we vast dat het Cabo de Corrubedo betreft, een kleine 40 kilometer verderop. Achter de vuurtoren staat een kruis met een beeld van Jakobus eronder.



Dag 20: Estorde – Santiago de Compostela (88km)

In de nacht giert een harde oostenwind door de bomen. We hopen dat de wind gaat liggen zodat we niet weer de hele dag tegen de wind in hoeven beuken. We verlaten de zee en trekken weer het binnenland in. De weg loopt langzaam maar zeker omhoog. We zijn blij als we bij Berdeogas de drukke weg kunnen verlaten. De bossen, de weilanden, de kleurige heide en de golvende heuvels doen haast on-Spaans aan. Gelukkig valt het mee met de wind. Alleen in een klim na Baiñas hebben we hem even flink tegen. Na de afdaling steken we de Río Xallas weer over. Al snel pikken we een volgend rivierdal op, waardoor we naar Negreira fietsen.


In dit behoorlijk grote dorp doen we inkopen. We lunchen aan de kant van de weg. We hebben honger en kunnen even geen beter plekje vinden. Inmiddels is de temperatuur flink opgelopen. De afdaling naar Bertamirans voelt als een heteluchtoven. De laatste kilometers naar Santiago gaan behoorlijk omhoog. Over de drukke weg razen de auto’s onophoudelijk langs ons heen. De hitte maakt dit laatste stuk nog zwaarder. In Santiago gaan we op zoek naar het Plaza del Obradoiro, het grote plein voor de kathedraal. Daarvoor moeten we bijna de hele stad doorkruisen. Mede omdat er nogal wat werkzaamheden aan de weg zijn, kost het ons behoorlijk wat moeite om het plein te vinden.


Kathedraal Santiago

De kathedraal is gebouwd op de plaats waar men in de eerste helft van de negende eeuw het graf van de apostel Jakobus meende gevonden te hebben. Tijdens zijn leven zou hij in Spanje het evangelie verkondigd hebben. Nadat Jakobus in het jaar 44 door Herodus Agrippa in Jeruzalem was onthoofd, zouden zijn volgelingen hem in een scheepje weer naar Galicië hebben gebracht om hem daar te begraven. Toen de vondst van het graf aan koning Alfonso II gemeld werd, liet deze onmiddellijk een kerkje op de bewuste plaats bouwen. Het nieuws verspreidde zich door Europa en al snel kwamen pelgrims het graf bezoeken. De nederzetting die er ontstond werd naar de apostel genoemd: Santiago. Uitvoerig bekijken we de buitenkant van de kathedraal, met bovenaan een beeld van Jakobus als pelgrim. Daarna beklim ik de trappen voor de kerk en werp een blik in de prachtige kathedraal. Ook binnen is het een drukte van belang. Onmiddellijk achter de hoofdingang staat de Pórtica de la Gloria. Deze poort, die vroeger de ingang van de kerk was, is het levenswerk van de geniale bouwmeester Mateo. Van 1168 tot 1188 heeft hij aan de poort gewerkt. In het timpaan troont Christus, geflankeerd door zijn apostelen en de 24 oudsten.


Aan de overkant van het grote plein staat bovenop het Pazo de Raxoi een levensgroot beeld van Jakobus als Morendoder. De twee gezichten van Jakobus, pelgrim en morendoder bevinden zich hier op korte afstand van elkaar. In het gebouw zetelt het stadsbestuur en de regering van Galicië. In Santiago zijn nog veel meer oude gebouwen en kerken te zien, maar wij daar zijn wij niet voor gekomen. Door enkele smalle straatjes kunnen we het oude centrum verlaten. Op de plaatselijke camping zetten we vervolgens de tent op. We horen erg veel Nederlands praten om ons heen.


Mooi wegje

Dag 21: Santiago de Compostela - Lugo (105km)

In de ochtendkoelte verlaten we de oude pelgrimsstad. De eerste 30 kilometers gaan over drukke wegen. Dan slaan we af en keert de rust weer. Het landschap doet sterk aan Duitsland en de Ardennen denken. Veel bos, weide en golvende heuvels. Het noorden van Galicië is veel minder rotsachtig en kent veel minder reliëf dan het zuiden van de regio waar we een week geleden doorheen getrokken zijn. Op een rustig weggetje in een eucalypusbos met groene varens en paarse heide in de berm is het volop genieten. Na een afdaling zien we opeens prachtige kloosterkerk van Sobrado dos Monxes voor ons liggen. Na de stichting in de twaalfde eeuw, breidden de cisterciënzer monniken hun macht uit over het grootste deel van de huidige provincie La Coruña. Ze hadden zelfs bezittingen in Portugal. De huidige monniken ontplooien behoorlijk wat commerciële activiteiten. Ook runnen ze een veestapel van 115 Friese koeien.


Na de lunch op het dorpspleintje krijgen we een klim van een kilometer of acht. Steil is het niet dus het schiet lekker op. We passeren het Lago de Sobredo, een van de bronnen van de Río Tambre. Af en toe komen we fietsers en wandelaars die op weg zijn naar Santiago tegen. Zij volgen een noordelijke route naar de pelgrimsstad. Na een korte afdaling en een laatste stukje klimmen, komen we op het hoogste punt. Het pasje ligt op de grens van de provincie La Coruña en Lugo. In de verte kunnen we de bergen van Asturië al zien liggen. Daar liggen de echte cols op ons te wachten.


Stadsmuur Lugo

De camping van Lugo blijkt gesloten te zijn. Dan maar weer een goedkoop hotelletje. Via een steile trap sjouwen we de fietsen naar onze kamer. Als we gedoucht hebben gaan we de stad in. In 15 voor Christus werd Lugo als Lucus Augusti door een onderbevelhebber van keizer Augustus gesticht. In de derde eeuw leidden onlusten en instabiliteiten tot versterking van de stad. Tussen 265 en 310 werd de stadsmuur gebouwd. In de loop van de geschiedenis is de muur vele malen gerepareerd en gerestaureerd. Vanaf 1921 is het een nationaal monument. De muur omsluit de oude binnenstad en is 2180 meter lang. Bij de kathedraal beklimmen we via een brede trap de muur. In het zachte licht van de schemering lopen we de muur rond. Als we weer bij de kathedraal zijn, verlaten we de muur en gaan we in de smalle straatjes op zoek naar een eettent.



Dag 22: Lugo - Mosteiro (72km)

Voordat we de stad verlaten fietsen we nog langs de bronzen adelaar, op het praza Santo Domingo. Dit monument werd eind 1976 onthuld ter gelegenheid van het 2000 jarig bestaan van de stad. De oorspronkelijke adelaar had zijn vleugels gevouwen. Omdat de inwoners van Lugo het monument ‘o pombo’ (de duif) noemden, werd al na enkele maanden een vervangend exemplaar geplaatst met gespreide vleugels. We zetten koerst naar het oosten. De C630 is een brede en behoorlijk drukke weg. In het begin is het nog vlak, maar gaandeweg wordt het landschap golvender. Op een sierra linksvoor ons staan weer windmolens opgesteld. Na Castroverde gaat de weg echt omhoog lopen. Tijdens de klim hebben we mooie uitzichten op de omgeving.


In Baleira verlaten we de grote weg. Na de lunch gaat het nog geruime tijd behoorlijk naar beneden. We zitten op een landelijk weggetje zonder veel verkeer. Nadat we onder de A6, de snelweg tussen Lugo en Ponferrada, zijn doorgefietst, begint de weg weer te klimmen. We passeren vele kleine boerderijtjes. Af en toe lopen de kippen over de weg. Bij Cereixal wordt de weg weer breder. Ver onder ons zien we de snelweg weer lopen . In de verte liggen de hoge bergen van de Sierra de Ancares. Over de glad geasfalteerde weg suizen we omlaag naar Becerrea. Inmiddels is de temperatuur hoog opgelopen. Het zal een graad of 35 zijn. Het is voor het eerst dat we zulke temperaturen tegenkomen. Bij de supermarkt slaan we eens goed boodschappen in. We slaan het dal van de Río Navia in. Bij Liber steken we het riviertje over. De camping kan nu niet ver meer zijn. De weg loopt licht omhoog. Eigenlijk begin hier al de klim naar de Puerto de Ancares. Nadat we enkele dorpjes gepasseerd zijn, zien we plotseling rechts van de weg de camping opdoemen. Even later staat de tent.



Dag 23: Mosteiro

De volgende ochtend is het frisjes. Na het ontbijt klimmen naar het terras, wat enkele meters hoger ligt. Terwijl we wat kopjes koffie drinken, wordt het snel warmer. In de middag stijgt de temperatuur tot tegen de 40°C. Al puffend komen we de middag door. In de schaduw van de overkapping naast het zwembad, lezen we een boek. Als de temperatuur in de avond wat aangenamer geworden is, besluiten we de dag met een ijsje en een koel biertje op het terras.



Dag 24: Mosteiro – Pereda de Ancares (64km)

In de frisse ochtendlucht verlaten we de camping op weg naar de Puerto de Ancares. De eerste kilometers worden we regelmatig opgeschrikt door luid blaffende honden. Gelukkig zitten de meeste aan de ketting, maar twee woest grommende exemplaren helaas niet. Ze vliegen op ons af en schieten met rollende ogen om ons heen. Gelukkig zit er net een dipje in de klim en gaat het licht naar beneden. Als we hun erf voorbij zijn haken ze af en kunnen wij met trillende benen maar ongedeerd onze weg vervolgen.


Kasteel van Doiras

Nog steeds loopt de weg vals plat omhoog. Opeens zien we voor ons het kasteel van Doiras liggen. Het met oude legenden omgeven fort ligt bovenop een van de groene heuvels. De hoge muren en de strakke vierkante geven het een onaantastbaar karakter. In het dorpje Doiras houden we links aan. Het stijgingspercentage loopt nu snel op tot boven de 10%. Na een kilometer vlakt het af. Om in Cela te komen maken we een flinke slinger rond het dal van een zijriviertje. Het uitzicht naar achteren mag er zijn. We klimmen door naar Degrada, waar we een eerste colletje bereiken (1178 meter). Na een lekkere afdaling komen we bij de smalle vallei van de Río Ortegal. De weg buigt naar rechts en we worden enkele kilometers het dal ingeleid. Over de Ponte de Vales steken we de rivier over, waarna we door mooie bossen het dal weer langzaam uitklimmen. We laten het zijdal achter ons en komen al snel in Donís. Aan het einde van de negentiende eeuw leefde bevolking in dit gebied in grote armoede. Desondanks moesten ze hoge belastingen betalen. In 1879 bedachten de inwoners van Donís een oplossing voor dit probleem. Ze sloten de ambtenaar die de gehate belastingen kwam innen op in een stal en riepen de onafhankelijke republiek van Donís uit. Helaas werd de ambtenaar al snel bevrijd door de politie en daarmee kwam er meteen een einde aan de nieuwe republiek.


Palloza in Piornedo

Na Donís komen we op een splitsing die niet op de kaart staat. Aan de overkant van het dal ligt een pittoresk dorpje tegen de steile bergkam. We slaan de weg naar León en klimmen verder naar Piornedo, het dorpje dat bekend staat om z’n palloza’s. Eeuwenlang woonden bergbewoners en hun vee in deze primitieve hutten, die een Keltische oorsprong hebben. Nu vormen de palloza’s een toeristische attractie. Gezien het aantal auto’s langs de kant van de weg lopen de zaken goed. Het is mogelijk om in een van de palloza’s de nacht door te brengen. Nadat we het informatiebord gelezen hebben, trekken wij echter weer verder op weg naar de Ancarespas. Kort na Piornedo verlaten we na een dikke week Galicië en fietsen we Castilla y León weer binnen. Meteen duikt de weg door een bos steil naar beneden. Enkele tientallen meters lager steken we een beekje over en niet lang daarna passeren we het dorpje Suarbo. Even verder kunnen we de bidos vullen bij een bronnetje aan de kant van de weg. We moeten even op onze beurt wachten, want vlak voor ons is een hele familie gearriveerd die ook water willen tanken. We maken een praatje en als blijkt dat we uit Nederland komen weet een van heren met een brede grijns op zijn gezicht te melden: “Holanda: todo recta!”. Met blik op het stevige klimwerk wat nog voor ons ligt, kunnen we niets anders dan dat bevestigen.


Na het bronnetje volgt het zwaarste gedeelte van de klim naar de Ancares. Over ongeveer twee kilometer is het steiler dan 10%. De temperatuur is inmiddels zodanig hoog, dat we de bossen waar we eerder vandaag doorheen kwamen behoorlijk missen. Pittig, dit gedeelte. Bovengekomen, gaat het licht aflopend naar een volgende afslag. We slaan de richting van Ponferrada in. Voor het eerst kunnen we de col zien liggen. Over kersvers asfalt leggen we de laatste kilometers naar de col af. Er wordt nog druk aan de weg gewerkt. Manoeuvrerend tussen asfaltwagens en walsen genieten we ondanks de teerlucht van het weidse uitzicht. We herkennen Suarbol, inmiddels een dikke 500 meter onder ons. Ook kijken we neer op het bos waardoor we na het verlaten van Galicië zijn afgedaald. Naar de col toe wordt het stiekem weer steeds steiler. De laatste kilometer gaat aan 10%.


Dan staan we eindelijk op de top. Inclusief een aantal korte tussentijdse afdalingen, zestig kilometer geduurd! Na wat koekjes slaan we het onverharde weggetje naar het Mirador de Balouta in, enkele honderden meters verderop. Het blijkt een schitterend uitzichtspunt. Terug op de pas maken we ons op voor de afdaling. Het wegdek is in zeer goede staat en de wind is gunstig. Bovendien gaat het met 12 á 13 % naar beneden. Voor ons beiden levert dit een respectabel snelheidsrecord op de fiets op. Het record van de Flüelapas is eindelijk uit de boeken. Zal de 86km/uur van vandaag ook vier jaar stand houden? Na een paar kilometer is het gedaan met de pret. Het wordt bochtiger en we komen op ouder wegdek. Op vele stukken zijn reparaties uitgevoerd waarbij overvloedig teer gebruikt is. Door de hitte zijn vooral in de bochten grote plekken compleet gesmolten. Als we Pereda de Ancares naderen, zien we een camping aan de kant van de weg die niet op de kaart staat. We overleggen even en besluiten dat het mooi geweest is voor vandaag.



Dag 25: Pereda de Ancares – Pola de Somiedo (110km)

Langs de Río Ancares gaat het de eerste kilometers nog licht naar beneden. Dan begint de klim naar de Puerto de Lumeras. Steil is het niet en vier kilometer verder staan we op de top. We dalen af naar Vega de Espinareda. De weg naar Toreno voert over een klein bergruggetje. In Toreno komen we weer uit op de grote weg en ontmoeten we een oude bekende. We slaan linksaf en volgen weer de Río Sil, ditmaal echter stroomopwaarts.


Veertig bijna vlakke kilometers door het dal liggen voor ons. In het dal bevinden zich veel steenkoolmijnen. Regelmatig worden we gepasseerd door grote open vrachtwagens, volgeladen met steenkool gruis. Bij Estación de Páramo slaan de meeste vrachtwagen af. Het wordt daardoor gelukkig wat rustiger op de weg. Langzaam komen de bergen weer dichterbij. De laatste kilometers naar Villablino moet er af en toe wat meer geklommen worden. Het grote Embalse de las Rosas staat zo goed als leeg. In Villablono doen we boodschappen bij een grote Eroski. Als we een colaatje weggewerkt hebben, zetten we de tocht weer voort. Het is weer klimmen geblazen. Helaas is het opnieuw erg druk en daarbij is de weg ook nog eens smal. Als we hoog boven een kleiner stuwmeer uitgeklommen zijn, komen we bij de Puente de la Palomas. Deze bijzondere brug over de Río Sil ligt 82 meter boven de woest kolkende rivier. Als een zwaarbeladen vrachtwagen over de brug rijdt, voelen we het wegdel heen en weer gaan.


Dorp bij de Puerto de Somiedo

Bij Piedrafieta de Babia heeft het landschap woeste trekjes aangenomen. We zijn haast ongemerkt dan ook al op ongeveer 1200 meter aanbeland. Piedrafieta ligt op een soort brede pas. Rechtdoor gaat het weer langzaam naar beneden in de richting van León, wij slaan echter rechtsaf naar de Puerto de Somiedo. De beklimming is een kleine tien kilometer lang en is erg gemakkelijk. Tot het dorpje La Vega gaat het zelfs naar beneden. Aan gemiddeld 3% klimmen we tussen de weiden naar de pas. Al van kilometers afstand zien we het dorpje Puerto de Somiedo op de pas liggen. Een straffe wind op kop houdt het tempo laag. Als we door het gehucht fietsen, leidt een boer zijn koeien naar de stal. De tijd lijkt stil te staan in dit dorpje op de pas. Met het passeren van de col fietsen we het bergachtige Asturië binnen. Ook hier heerst een vochtig klimaat, wat duidelijk te zien is aan de fris-groene weilanden in het dal. In de verte wenken spitse toppen. De afdaling naar Pola de Somiedo gaat over een strak geasfalteerde weg. Omdat het niet al te steil is, kunnen we de fietsen lekker laten rollen. Na een dikke 100 kilometer kunnen we de tent opzetten op de camping van Pola.



Dag 26: Pola de Somiedo – San Martín (31km)

Tegen zes uur ’s ochtends worden we gewekt door onweersklappen. Regendruppels tikken onverbiddelijk op de tent. Gaat het natte Asturië dan meteen z’n reputatie waarmaken? Als het om half acht droog lijkt te worden pakken we snel de tent in. Maar nog voor we kunnen vertrekken giet het alweer van de regen. Het ziet er niet naar uit dat het snel droog zal worden. Onder een afdak proberen we tevergeefs lichte plekken in de donkere, egaal grijze lucht te ontwaren. Het loopt al tegen tienen als we de stoute schoenen aantrekken en ons in de koude regen wagen. Ook in de nattigheid is de Valle de Somiedo van grote schoonheid. In de nauwe kloof loopt de weg onder overhangende rotswanden door. We zitten in het laatste gedeelte van de afdaling van de Somiedo. Na twintig minuten is het gedaan met het freewheelen.


Alto de San Lorenzo

Bij La Riera steken we de rivier over en begint de loodzware klim naar de Alto de San Lorenzo. De eerste bochten het dal uit zijn meteen ontzettend steil. Al snel zien we door de wolkenflarden heen het dorpje La Riera ver beneden ons liggen. De eerste drie kilometers komt het stijgingspercentage niet onder de 10. Inmiddels zijn we helemaal in de bewolking gekomen. We zien dus niets meer dan grijze prut en het kleine gedeelte van de berg waarop we aan het ploeteren zijn. Elke halve kilometers stoppen we even om op adem te komen. Na de eerste drie steile kilometers volgen tot onze verrassing een tweetal minder steile. Meteen schiet de snelheid omhoog en voor we het weten is het welkome intermezzo alweer achter de rug. Vanaf kilometer zes tot de top is het weer steiler dan 10%, een vlakker gedeelte in kilometer negen uitgezonderd. Aan de voet hadden we nog zwakke hoop dat we boven de regen en de wolken uit zouden klimmen, maar helaas: de col ligt niet hoog genoeg. Bovengekomen maken we snel een foto voor we aan de afdaling beginnen.


Net als de beklimming is ook afdaling van de San Lorenzo erg steil. Door de mistige wolken is het zicht erg slecht. Over kletsnatte weg dalen we voorzichtig af. Vanwege de kou en omdat we geen zin hebben om ook nog de hele middag in de regen te fietsen, gaan we op zoek naar een hotelletje. De man van het kleine toeristenbureautje, die geen woord Engels spreekt, adviseert ons een goedkope herberg, 200 meter verderop. Er blijkt zoveel plaats te zijn dat we een slaapzaal met vijf stapelbedden voor ons alleen krijgen. Onze kletsnatte spullen stallen we uit om te drogen. Volgend jaar toch maar waterdichte tassen kopen? Vanuit het raam zien we het nog de hele middag regenen. ’s Avonds wordt het droog en zien we zelfs wat blauw aan de lucht. We dineren beneden in de eetzaal. Het menu bestaat uit veel vlees met vette slappe frietjes.





Embalse de Valdemurio

Dag 27: San Martín – Pola de Lena (115km)

Stipt om half acht betalen we de volgende ochtend de herberg. Met trainingsjackjes tegen de kou begeven we ons in de kloof van de Río Teverga. Tussen de loodrecht oprijzende rotswanden door volgen we de rivier stroomafwaarts. Het weer is gelukkig helemaal opgeknapt. Aan de strakblauwe lucht is geen wolkje te bekennen. De laatste ochtendnevels geven het Embalse de Valdemario een geheimzinnig karakter. Het spiegelgladde stuwmeer tussen de beboste hellingen ligt er in het nog zachte zonlicht prachtig bij.


De klim naar de Alto de Cobertoria begint vlak na het dorp Bárzana. De eerste kilometers van de beklimming zijn niet echt steil. Het wegdek is van goede kwaliteit en ziet er nieuw uit. Bij het dorpje Llanuces, wat links van de weg licht, zitten enkele steile stukken. De halve rustdag van gister heeft ons goed gedaan. De laatste kilometers naar de col zijn wat steiler, maar we gaan lekker omhoog. Na een grote slinger krijgen we een geweldig mooi uitzicht op het dal van de Quirós. In de diepte herkennen we de steile stroken bij Llanuces. Dan maakt de weg een scherpe bocht naar links en zijn we boven op de Cobertoria. Meteen zien we dat het nieuwe wegdek zich slechts beperkt tot de westzijde van de pas. Over de deels opengebroken weg dalen we voorzichtig af. Deze kant van de Cobertoria is duidelijk steiler dan de kant die wij beklommen hebben. Het tweede gedeelte van de afdaling wordt de weg erg slecht en smal. Bovendien staan opgeschoten bosjes tot vlak aan de weg. Vooral de bochten worden hierdoor erg onoverzichtelijk.


Beneden in Pola de Lena vinden we een kamer in Hotel La Payareta. Vlakbij Pola ligt de beruchte Alto de Angliru, bijgenaamd ´het beest van Asturië´. Die willen we vanmiddag beklimmen. Rond een uur of twee laten we met alleen het hoognodige Pola de Lena weer achter ons. Buiten het dorp slaan we de weg naar Riosa (La Vega) inslaan. In dit dorpje, 16 kilometer verderop, begint de klim naar de Angliru. Tussen Pola en Riosa blijken we echter een flinke col over het hoofd te hebben gezien: we vinden de Alto del Cordal op ons pad. Regelmatig gaat het boven de 10%. Omdat we weten dat we later op de dag nog lange stroken van 20% en meer voor de wielen zullen krijgen, proberen we wat op reserve te rijden. Echt lukken doet dat niet. Daar is deze pukkel te gemeen voor. De Angliru lijkt opeens heel ver weg. Tot overmaat van ramp hebben we de bidons weliswaar met heerlijk water gevuld, maar ze vervolgens op onze hotelkamer laten staan. Zodoende hebben we slechts een half gevulde fles met frisdrank bij ons. Niet handig in deze hitte. Met gemengde gevoelens komen we langzaam hoger. De extra 500 hoogtemeters schieten natuurlijk niet echt op. Na een laatste zeer steile kilometer komen we op de kam van het bergruggetje dat ons van Riosa scheidt. De afdaling is minder steil en na acht kilometer zoeven we eindelijk Riosa binnen.


Jetzt geht's los...

De afslag naar de Angliru is snel gevonden. De weg daalt nog kort naar een droogstaande rivierbedding, maar dan geeft een groot bord aan de kant van de weg aan dat de klim naar de Alto de Angliru hier echt begint. ´De Olympus van het fietsen´, wordt hij hier genoemd. De eerste helft van de klim is niet spectaculair te noemen. Er zitten wel wat steilere stukken van boven de 10% in, maar gemiddeld genomen is het goed te doen. We passeren Grandiella en na vijf kilometer arriveren we bij Via Pará, een soort col die twee dalen van elkaar scheidt. Een kilometer kunnen we genieten van een vlakke weg. Het gaat zelfs even lichtjes naar beneden. We weten echter dat het de bekende stilte voor de storm is: voor ons zien we de beruchte bochten van Les Cabanes al liggen. Vanaf nu tot de top is het slechts ploeteren en zwoegen. (Klik hier voor een mooi overzicht van de belangrijkste stroken in de klim!) De laatste zes kilometer komt het stijgingspercentage niet meer onder de 10. Terwijl een kudde paarden van de berghelling af galoppeert, laten wij laten de vlakke groene weiden van Via Pará achter ons.


Uitzicht bij steilste strook

Op de steile strook van Les Cabanes gaat het 150 meter lang met meer dan 20% omhoog. Langzaam kruipen we tegen de muur op. Als de weg afbolt tot een procent of 10-12, voelt het alsof we met vals-plat te maken hebben. In de haarspeldbocht van de Lagos nemen we onze zoveelste korte pauze. Een lang recht stuk van een kilometer brengt ons weer meer dan 100 meter hoger op de berg. Onder ons ontvouwt zich inmiddels een prachtig uitzicht. In het dal zien we in de verte Riosa liggen. De grote stad in het noordoosten moet Oviedo zijn. Het is nog een kleine vier kilometer naar de top. Het zwaarste stuk hebben we nog voor de wielen. De bocht van Les Picones piekt op 20%. Even van de fiets om koekje te eten. Het kilometerpaaltje in de berm kondigt een kilometer van 17% aan. Als we in de Cobayos omhoog kijken, moeten we even slikken. Voor ons zien we de strook van La Cueña les Cabres ontzagwekkend steil omhoog lopen. Een paar honderd meter is het stijgingspercentage 23,5%. Met moeite houden we de zware toerfietsen in beweging op deze loodzware strook. Langzaam kruipen we tegen de steile rotswand omhoog. Inmiddels ligt de vlakke Via Pará ver beneden ons. Grandiella en Riosa liggen als poppendorpjes in de diepte.


Na de Cueña les Cabres blijft de klim zeer steil tot de top. De haarspeldbochten, waarvan sommigen de 20% halen, volgen elkaar nu snel op. De temperatuur is al behoorlijk gedaald. Ook is het flink vochtiger geworden. We naderen de wolkenflarden die rond de rotsen spelen. Dan draait de weg naar rechts. We hebben de grote rotswand bedwongen en komen nu op een soort plateau. De weg wordt vlak en loopt zelf even naar beneden. In het woeste landschap staan blauwe distels en een verlaten hut. Het getemperde zonlicht geeft een prachtig effect. Bij een grote parkeerplaats eindigt de weg. We hebben de verschrikkelijke Angliru bedwongen!



Dag 28: Pola de Lena - Pueblo de Lillo (69km)

Pas om half tien in de avond keerden we gister terug op onze kamer. Daarom slapen we vandaag lekker uit. Twintig minuten nadat we Pola de Lena verlaten hebben, slaan we rechtsaf naar de Puerto de San Isidro. De echte klim begint pas over dertig kilometer. Tot het zover is gaat het vals-plat omhoog langs de Río Aller. Rond het dorp Moreda vindt veel mijnbouw plaats. Zwarte afgegraven hellingen gapen ons aan.


Puerto de San Isidro

In Felechosa stappen we af voor de lunch. Op een pleintje met wat bankjes eten we een brood op. Als we door de hoofdstraat verder rijden, zien we dat hier ’s winters ski’s gehuurd kunnen worden. Ook zijn er opvallend veel restaurants aanwezig. Na het verlaten van het dorp wordt het vals-plat wordt langzaam gemener. De klim naar de San Isidro gaat nu echt beginnen. In de verte zien we het dal van de Río de San Isidro doodlopen. Via een aantal watervallen stort de rivier zich in het dal. Na een eerste serie bochten krijgen we een mooi overzicht over het dal. Boven ons zien we de weg en de rivier het dal uitklimmen. De klim is niet echt zwaar: er zitten wat steile stukken in, maar het is goed te doen. Via aan grote lus komen we weer bij de rivier uit. Na een kijkje bij de waterval verlaten we het dal. We komen nu op een breed groen dal. In het dal liggen enkele kleine boerderijtjes. Een deel van het vee loopt vrij in de weide, een ander deel is in een kraal opgesloten. Als we bijna boven zijn passeren we het hoogste dorpje van Asturië. Althans, dat beweert het bordje aan de kant van de weg.


Op de pas hebben we een mooi uitzicht op de bergen om ons heen. Als we de helmen hebben opgezet verlaten we Asturië en dalen León weer in. Rondom ons zijn woeste rotsige bergen. Plotseling ligt een fraai bergmeertje vlakbij de weg: het Lago de Isoba. Nadat we nog een kort klimmetje hebben bedwongen dalen we naar Pueblo de Lillo. Omdat het winkeltje nog dicht is, besluiten we eerst op de camping de tent op te zetten. Nadat we het zweet van ons afgespoeld hebben, gaan we terug naar het dorp om avondeten te kopen. In het piepkleine winkeltje liggen de meeste dingen achter de toonbank. Met wat gebrekkig Spaans en veel gebaren verzamelen we een complete maaltijd.



Dag 29: Pueblo de Lillo – Soto de Cangas (101km)

De volgende ochtend is het koud. De thermometer geeft 4° Celcius aan. Alles zit dik onder de dauw. Als we de kletsnatte tent hebben ingepakt hebben we beide verkleumde handen. Met trainingsjack en lange broek aan, verlaten we de camping. Pueblo de Lillo is nog verlaten op dit vroege tijdstip. Na het dorpje slaan we rechtsaf, op weg naar de Puerto de las Señales. Een makkie volgens de fietsers die we op de camping er naar vroegen. Inderdaad zitten er geen steile stukken in de klim. Het is constant een procent of zes. Door het klimmen en doordat de zon snel hoger komt, krijgen we het al snel weer warm. We trekken een laagje kleren uit en fietsen ontspannen omhoog. Boven op de Las Señales nemen we een korte pauze.


Afdaling Señales

Via de Puerto de Tarna dalen we af. We slaan er rechtsaf en vervolgen de afdaling door het woeste landschap. Langzaam wordt het minder steil. Er graast veel vee op de berghellingen. Even later komen we bij een van de grootste stuwmeren in de omgeving, het Embalse de Riaño. Door de droge zomer staat het waterpeil in dit stuwmeer behoorlijk laag. Bij een splitsing slaan we de weg naar Cangas de Onis in. Deze stad ligt ongeveer 1000 meter lager dan waar we nu zijn. Voordat we aan de lange afdaling kunnen beginnen wacht eerst de Puerto del Pontón. Kilometers lang gaat het vals-plat omhoog. Alleen in de laatste kilometer moet er echt geklommen worden. Alweer een makkie dus vandaag.


Op de Pontón krijgen we voor het eerst een weids uitzicht op de Picos d’Europa, het speelterrein van de volgende week. De afdaling kronkelt door een bos naar beneden. Aan linkerkant van de weg verschijnt een indrukwekkende kloof met mooie rotsformaties. De Picos d’Europa wordt doorsneden door een drietal diepe kloven. We bevinden ons in de Desfiladero de los Beyos, die de westelijke begrenzing van de Picos vormt. We dalen tussen de wanden van de kloof door. Links onder ons stroomt de Río Sella, die bekend staat om z’n zalm en forel. Bij de ingang van de camping van Soto de Cangas geeft een bordje aan dat de camping vol is. Na enig overleg achter de balie blijkt er voor ons twee fietsers toch nog een klein plekje over te zijn. Opgelucht kunnen we even later de tent opzetten. Deze camping is een ideale uitvalsbasis voor een tocht naar Lagos de Covadonga en het westelijke massief van de Picos.



Dag 30: Soto de Cangas (24km)

Na het ontbijt drinken we op het terras van de camping een kopje café con leche. Rond een uur of elf vertrekken we om wat in Cangas de Onis en Covadonga rond te kijken. Eerst bezoeken we de kapel van Santa Cruz. In het jaar 737 werd de kapel door koning Favila gebouwd om het heilige kruis in te bewaren. Volgens de legende had zijn vader, de edelman Pelayo, het kruis van Maria gekregen die in een grot bij Covadonga aan hem verschenen was. Onder het teken van het kruis bracht deze Pelayo vervolgens de Moorse overheersers hun eerste nederlaag toe. Zo begon in 718 de reconquista, de herverovering van het Iberisch schiereiland. De Moren vluchtten door de bergen naar het zuiden en Pelayo werd in Cangas de Onis gekroond tot eerste koning van Asturië. De slag bij Covadonga wordt vaak beschouwd als de grote ommekeer, maar in feite was het niet meer dan een speldenprikje van een guerrillabende. In de kapel werd in de twintigste eeuw recht onder de kapel een 3000 jaar oude dolmen (een soort hunebed) ontdekt. Door een gat in de vloer is dit prehistorische graf te zien. Het bestaat uit een aantal rechtopstaande stenen die samen een ruwe cirkel vormen.


Kathedraal Covadonga

Na een bezoekje aan de oude Romaanse brug (13e eeuw) over de Río Sella zetten we koers naar Covadonga. De weg loopt constant licht omhoog. Bij de ingang van het dorp komen we bij de grot waar Maria aan Pelayo verschenen zou zijn. Na zijn wonderbaarlijke overwinning werd de grot een belangrijk bedevaartsoord. Tussen de wakende leeuwen door fietsen we verder omhoog. Er zijn erg veel toeristen vandaag. In het park voor de prachtige kathedraal eten we het meegebrachte brood op. Op het plein bij de kathedraal staat een groot standbeeld van Pelayo in volle wapenuitrusting. We nemen een foto van de veldheer en dalen vervolgens weer af naar de camping in Soto de Cangas waar we de middag lezend en luierend doorbrengen.



Dag 31: Soto de Cangas (40km)

Al om half zeven gaat de wekker. Vandaag gaan we bergbeklimmen. Eerst met de fiets de beruchte klim naar Lagos de Covadonga, daarna lopend verder naar de top van de Jultayu, een van de toppen van het Westelijk massief van de Picos d’Europa. Om zeven uur fietsen we in het schemerdonker het campingterrein af. Na een half uurtje komen we weer in Covadonga. De tegenstelling met gisteren is enorm. Op een paar andere vroege vogels na is er niemand te bekennen. Ik loop de trap op om de ingang van de grot wat beter te bekijken. Achter het hek staat een standbeeld van de Maagd van Covadonga, dat bekend staat als 'La Santina'.


Covadonga

Dan is het uit met toeristje spelen. We slaan de weg naar de Lagos in en meteen wordt het erg steil. We zijn op weg naar twee beroemde bergmeertjes, de Lagos de Covadonga. Een groot deel van de klim is steiler dan 10%. Nadat we de eerste bochten overwonnen hebben komen we bij het Mirador de los Canónigos. Hier hebben we een prachtig uitzicht op de gebouwen van Covadonga. Het zachte licht van de nog laagstaande zon beschijnt de bergen op de achtergrond. Enkele kilometer wordt het wat minder steil. Ongeveer zes kilometer vanaf Covadonga ligt het zwaarste stuk van de klim. Op de strook van La Huesera gaat het een kleine kilometer aan 13%. Als het wat vlakker wordt verschijnt links het Mirador de la Reina. Dit uitzichtspunt valt een beetje tegen. Ever verderop wacht ons een korte maar venijnige afdaling. Nadat we nog zo’n honderd hoogtemeters overwonnen hebben draait de weg naar links om vervolgens naar het Logo de Enol af te dalen . Linksaf gaat het naar het bezoekerscentrum, wij slaan rechtsaf voor de korte klim naar het Lago de Ercina. Bij een restaurantje zetten we de fietsen onder een boom. Nadat we nog een colaatje uit een automaat gehaald hebben, laten we de fietsen achter en trekken we te voet verder de bergen in.


Uitzicht vanaf El Jito

Langs de oever van het Lago de Ercina lopen we naar het zuidoosten. De drukte rond de meertjes ligt al snel achter ons. Het pad is behoorlijk breed en niet steil. Na een dik half uur lopen komen we in het gehucht Las Bobias . Enkele eenvoudige boerderijtjes staan verspreid tussen de rotsen. Een boer passeert ons met zijn ezeltje en zijn hond. Tussen de kippen door lopen we verder. Na wat klimmen en dalen moeten we het beekje Llaguiello oversteken. Hier begint de steile en lange klim naar een col, genaamd El Jito. Achter ons zien we wolken langzaam hoger komen. We hopen dat ze ons niet inhalen voor we op de top zijn. Zigzaggend klauteren we omhoog. De route is goed gemarkeerd met gele verfstrepen. Als we op de pas achteruit kijken ligt een weids uitzicht aan onze voeten. Achter de wolkenzee kunnen we in de verte de echte zee onderscheiden. Naar de andere kant is er en geweldig uitzicht op de toppen van het Centrale Massief van de Picos. Op een stenen richtingwijzer staan alle zichtbare toppen aangewezen. Vanaf El Jito is het een eenvoudige wandeling naar de Refugio Pidal. Het pad loopt door een droge weide, de Vega de Ario. Tussen het harde gras liggen ontelbare rotsen. De Refugio Pidal is vernoemd naar Pedro Pidal, markies van Villaviciosa de Asturias. Deze alpinist zorgde ervoor dat het berggebied rond Covadonga in 1918 het eerste nationale park van Spanje werd.


Afdaling Jultayu

Door de Vega de Ario lopen we naar het zuiden. De 1940 meter hoge Jultayu komt langzaam dichterbij. Het pad door de weide is nog vlak en goed begaanbaar. Later houdt het pad op en zijn er alleen nog maar stenen. Tussen de grote en vaak scherpe kalksteenblokken door klauteren we verder. De grillige terreinvormen van de Picos d’Europa worden grotendeels bepaald door karstpocessen. Karst is het oplossen van gesteente door het koolzuurhoudende regenwater. Dit chemische proces is vooral effectief in kalksteen. De kalk is afkomstig van de talloze skeletjes van kleine schelpdiertjes die naar de zeebodem gezonken zijn. De oude zeebodem is opgeheven en vormt nu de Picos d’Europa. De huidige plooien in het gebergte zijn ontstaan door de botsing van het Afrikaanse continent met het Iberisch Schiereiland. Langzaam gaat het steiler omhoog. Op een gegeven moment hebben we een fantastisch uitzicht op de Cares-kloof, die het westelijke en centrale massief van elkaar scheidt. De gele verfstrepen zijn verdwenen, we volgen nu louter steenmannetjes. De top hebben we uit het oog verloren, we weten alleen dat hij nog boven ons ligt. Plotseling zien we dat we niet hoger meer kunnen. Volkomen verrast staan we opeens op de top. Het uitzicht naar alle kanten is weergaloos. We kijken tegen de imposante westwand van het centrale massief aan. Meer dan 1300 meter lager zien we het dorpje Caín liggen. Via een andere route dalen we de berg af. Precies twaalf uur na vertrek arriveren we weer op de camping.



Dag 32: Soto de Cangas - Arenas de Cabrales (45km)

Vandaag willen we de populaire wandeltocht door de Cares-kloof maken. Vanaf de flanken van de Jultayu zagen we de kloof al vanaf grote hoogte, nu willen we er dwars doorheen. We breken op en vertrekken voor de ochtendetappe, die ons naar de camping van Arenas de Cabrales voert. Halverwege de fietstocht vinden we een klein colletje op ons pad, de Alto de Ortiguero. Vlakbij Póo de Cabrales ligt een uitzichtspunt naar de Picos. De karakteristieke Naranjo de Bulnes is prachtig te zien. De camping ligt een paar honderd meter achter Arenas. We krijgen een mooi plaatsje bij de rivier. Als we geluncht hebben, vertrekken we voor de wandeling door de kloof.


Careskloof

De fietsen laten we achter bij het beginpunt bij Poncebos. We slaan het smalle steil omhooglopende paadje in. Al snel lopen we hoog boven de rivier. Het is een forse klim tot het hoogste punt bij Les Colláus. We kunnen het in de kale rotswand uitgehakte pad een heel eind met het oog volgen. Steeds dieper lopen we de kloof in. De afgrond aan onze linkerhand is af en toe vervaarlijk steil en diep. Mossen en kleine struikjes wisselen elkaar af. Zelfs een enkele boom waagt zich op de steile wanden. Een aantal tunneltjes levert prachtige doorkijkjes op. Het pad buigt langzaam naar links en de kloof wordt smaller. Plotseling zien we vlak onder ons het waterkanaal uit de rotsen tevoorschijn komen. Het pad door de Cares-kloof is aangelegd om dit kanaal dat in langs de bergwand loopt gemakkelijk te kunnen onderhouden. Van de stuwdam bij Caín wordt het water naar de waterkrachtcentrale van Poncebos geleid. Het draagt de toepasselijke naam Aquas Rapidos.


Het laatste gedeelte van de kloof is het smalst. Over de Puente Bolín steken we over naar de linkerkant van de kloof. Aan weerszijden van de brug lopen steile onherbergzame paden de massieven in. Het rechterpad komt uit bij de Vega de Ario, waar we gister waren. Onder overhangende rotswanden door vervolgen we de tocht door de nauwe kloof. De laatste paar honderd bestaat bijna geheel uit galerij. Helemaal onderin de kloof lopen we door de rotswand heen. Meestal is het zo laag dat ik bukkend moet lopen. Het is vochtig. Op het pad liggen zelfs enkele behoorlijke waterplassen. Een groen hekwerkje scheidt ons van de rivier. In Caín, aan het einde van de kloof, eten we een ijsje. De berg die hoog boven het restaurant uittorent, zou heel goed de Jultayu kunnen zijn. Zeker weten doen we het echter niet. Na een korte pauze keren we om voor de wandeling terug. Na vijf uur lopen staan we weer bij de fietsen. Korte tijd later eten we voor de tent voldaan onze borden leeg.



Dag 33: Arenas de Cabrales – Fuente Dé (74km)

We volgen de Río Cares stroomafwaarts. Nog steeds stroomt de rivier door een behoorlijke kloof. Vals-plat naar beneden schiet het goed op. Binnen het uur zijn we in Panes, waar de Cares en de Deva samenstromen. We slaan rechtsaf, de N621 op. Ook de Río Deva heeft een diepe kloof in het gesteente uitgesleten. Ze vormt de oostelijke begrenzing van de Picos de Europa en staat bekend als de Desfiladero de la Hermida. We zijn op weg naar Fuente Dé, een populaire plaats waar je met een kabelbaan heel gemakkelijk middenin het hooggebergte kunt komen. Vele anderen hebben soortgelijke plannen voor vandaag. Het is erg druk in de kloof waarin uitlaatgassen makkelijk blijven hangen. Afgezien van de vele auto’s die over de smalle weg langs ons heen scheuren, is het landschap weer van grote schoonheid.


Links van de weg ligt de tiende eeuwse Santa María de Lebeña. Dit kerkje is gebouwd in Mozarabische stijl. Rond het jaar 1000 werd het zuiden van Spanje nog beheerst door de Arabieren. Veel christenen trokken naar het heroverde noorden, waar ze de verfijnde Moorse bouwkunst gebruikten bij het bouwen van hun heiligdommen. Rond het middaguur arriveren we in de chaos van Potes. In het hele stadje staat het verkeer muurvast.


De klim naar Fuente Dé is lang. Gelukkig is het op enkele gedeelten na niet steil, want na de uitputtende wandeltochten van de laatste dagen zijn we verre van fris. Nog voor het echt begint te klimmen zien we de oostwand van de Picos hoog voor ons oprijzen. Na Camaleño volgt een steile kilometer van tegen de 10%. Daarna vlakt het weer af. Het is erg warm vandaag en het drukke verkeer maakt het er ook niet makkelijker op. De oranje daken van het dorpje Espinama liggen te bakken in de zon. Op de achtergrond verrijst de meer dan 2000 meter hoge Peña Remoña. Na Espinama volgt een kilometer aan 10%. Honderd meter hoger hebben we Fuente Dé onder schot. We zien de kleine cabines al langs de kabel op en neer gaan. Als we goed kijken zien we hoog boven op de rotswand het gebouwtje aan het eindpunt van de kabelbaan.



Dag 34: Fuente Dé

Navraag bij de beheerder van de camping leert dat de eerste kabelbaan om negen uur omhoog gaat. We kopen een retourtje en even later staan we 800 meter hoger, bij het Mirador del Cable. Beneden in het dal van de Deva hangen wolken. In de diepte herkennen we Espinama. Een zee van bergen strekt zich voor ons uit. Na deze valse start keren we ons van het dal af en gaan we op weg naar de bergen. Voor ons rijst de Peña Olvidada hoog op. Schuin erachter ligt de Peña Vieja, met 2613 is dit een van de hoogste toppen van de Picos. Uiterst links zien we de Torre de los Horcados Rojos al liggen. Deze puist willen we als het even kan beklimmen.


Via een breed pad lopen we in de richting van de pieken. Het is niet steil. Na een kwartiertje splitst het pad zich. We slaan linksaf en lopen verder omhoog tussen de bergwand en de Hoyos de Lloroza door. ‘Hoyo’ of ‘jou’ zijn Spaanse voor verschillende dolinevormen. Dolines zijn komvormige laagten in het landschap ontstaan door het instorten van grotten. In de Picos de Europa zijn er veel voorbeelden van te vinden. Bij La Vueltona verlaten we het hoofdpad en slaan we rechtsaf een smaller pad in. Het pad wordt steiler en we passeren de 2000 meter grens. Rechts gaat de bergwand steil omhoog, links in de diepte bevindt zich een volgende doline: de Hoya Sin Tierra. Af en toe zit er een stevige klim in het slingerende paadje. Dan dient zich een volgende splitsing aan. Links is de Cabaña Veronica dichtbij, rechts is het nog een klein stukje klimmen naar Horcados Rojos, een col tussen twee grote dolines in.


Naranjo de Bulnes

Even later ligt de diepe Hou los Boches aan onze voeten. Aan de overkant verrijst de imposante Naranjo de Bulnes, de beroemde hoekige berg waar de ene helft van lijkt te ontbreken. De eigenlijke naam van de berg is Pico de Urrielu. Naranjo de Bulnes betekent letterlijk Sinaasappel van Bulnes, dit vanwege de oranjegele strepen in het gesteente. Aan weerszijden van de col liggen twee mooie bergen. Naar de top van de Torre de Horcados Rojos, die bijna net zo hoog is als de Naranjo de Bulnes, loopt een niet al te moeilijk uitziend paadje. Als we ons brood ophebben beginnen we aan de beklimming. Over het uitgesleten slingerpaadje komen we snel hoger. Op een gegeven moment zijn we het pad kwijt. Via een niet voor de hand liggende route klimmen we verder omhoog. Na een laatste vervaarlijke passage vlak langs een afgrond zijn we boven. Het uitzicht terug naar het Mirador del Cable is fantastisch. We kunnen bijna het hele pad wat we gelopen hebben onderscheiden. Achter ons ligt de Tesorero, de berg aan de andere kant van de Horcados Rojos. We vinden het klimmen zo leuk, dat we besluiten ook een aanval op deze berg te wagen.


Afdaling naar El Cable

Terug op de Horcados Rojos klauteren we richting Tesorero. Het pad is onduidelijk, we lopen op de steenmannetjes. Af en toe moet er flink geklommen worden. De top van de berg komt al behoorlijk dichterbij. Vanaf de top moet het uitzicht naar de andere kant geweldig zijn. De laatste meters blijken echter te moeilijk voor ons. Het paadje waar we op zitten loopt dood en om nog hoger te komen zouden we grote risico’s moeten nemen. Vlak onder top keren we om. Verslagen gaan we terug naar beneden. En passant krijgen we een geweldig uitzicht op de flanken van de Torre de Horcados Rojos. Voordat we terugkeren naar de kabelbaan lopen we nog even langs de Cabaña Veronica. Deze berghut was ooit onderdeel van een Amerikaans vliegdekschip en telt vier slaapplaatsen. Via dezelfde ewg dalen we terug af. Bij het station van de kabelbaan moeten we zo’n twintig minuten wachten voor we naar beneden kunnen. 800 Meter onder ons zien we Fuente Dé al liggen. Als we ons met zo’n 25 man in de nauwe cabine gepropt hebben, zijn we in een mum van tijd beneden.



Dag 35: Fuente Dé – Santillana del Mar (111km)

Het blijkt dat we het uitstekend getroffen hebben met het weer de afgelopen drie dagen. Als het tegen elven droog lijkt te worden, breken we op. Met veel kleren aan tegen de kou beginnen we aan de afdaling naar Potes. Tot het La Hermida zitten we op dezelfde weg als twee dagen geleden. Hier slaan we rechtsaf, onbekend terrein tegemoet.


We lunchen op de brug over de Río Deva. Met nieuwe energie beginnen we aan de klim naar de Collado de Hoz.De eerste vijf kilometers zijn erg bochtig. We krijgen een mooi uitzicht op de kloof van de Deva. Als we Linares passeren wordt even vlak. Dit dorpje bezit een stompe middeleeuwse toren. Het tweede gedeelte van de klim voert ons door groene weiden heen. Tot nu toe hebben we het droog gehouden, maar de lucht wordt steeds donkere wolken komen onze kant uit. Dan begint het te regenen. Vlak na de col zien we een lege stal aan de kant van de weg staan. Hier schuilen we even tot het ergste voorbij is. Over het perfecte maar kletsnatte asfalt zoeven we even later in de laatste spetters naar beneden. Deze kant van de col lijkt wel steiler dan de kant die wij beklommen hebben. De twaalfde eeuwse Iglesia de Santa Juliana van Lafuente is een plaatje. De grote palmboom die ervoor staat geeft een extra dimensie aan het geheel.


Ria de la Rabia

We besluiten een aantal andere colletjes te laten voor wat ze zijn. Het lijkt of de buien zich vooral in de bergen manifesteren. Daarom willen we zo snel mogelijk de kust opzoeken. Door een mooie en vochtig groene kloof fietsen we richting zee. Als we de Río Nansa overgestoken zijn moeten we een kilometer of vier klimmen. Voor het eerst sinds Galicië zien we weer eucalyptusbomen. Even voorbij het hoogste punt krijgen zien we de zee op enkele kilometers afstand. Het haventje van San Vicente glinstert in het zonlicht. Vlak voor Comillas worden we verrast door een haast tropisch aandoende rivierarm, de Ría de la Rabia. Een groene roeiboot ligt vastgebonden aan de kant, aan de overzijde schieten de eucalyptussen hoog op. Over de drukke kustweg gaan we op weg naar Santillana del Mar. Het gaat behoorlijk op en neer. Na een laatste forse beklimming dalen we het stadje binnen. Vanwege de beroemde grotten van Altamira, die hier om de hoek liggen, is het een drukte van belang.




Iglesia Santa Juliana

Dag 36: Santillana del Mar – San Román (58km)

Voor achten zitten we al op de fiets. Over de grote ronde klinkers hobbelen we naar het oude Romaanse kerkje. Het ontwerp ervan is gebaseerd op dat van de San Martin kerk in Frómista, waar we een paar weken geleden nog langs fietsen. In een nis in de voorgevel staat een beeld van Santa Juliana, die het stadje haar naam gegeven heeft. Juliana weigerde in de derde eeuw haar christelijk geloof af te zweren. Ze stierf als martelares onder de vervolgingen van de wrede keizer Diocletianus. Rond het jaar 800 zouden enkele monniken haar relieken naar het gebied gebracht hebben waar nu Santillana ligt. Dan begint het weer te regenen. Eerst vallen er slecht wat druppels, maar al snel gaat het harder. We slepen de fietsen een overdekt steegje in en wachten op betere tijden. Na een uurtje wachten klaar het wat op en kunnen we het stadje verlaten. De eerste kilometers gaan voornamelijk licht naar beneden. Dat gaat goed! In Barreda, voorstadje van het drukke Torrelavega, gaat het mis. Ik let zo goed op het chaotische verkeer dat ik de grote hoop glasscherven op de weg over het hoofd zie met een lekke band tot gevolg.


Het blijft kwakkelen met het weer. Na een paar onbetekenende buitjes krijgen we een echte spoelbui over ons heen. Gelukkig kunnen we net op tijd schuilen in een bushokje, zodat we niet nat worden. Het water giet werkelijk met bakken uit de lucht. Als het weer droog wordt verlaten we onze schuilplaats. Na nog wat klimmen en dalen komen we in San Román. We negeren het bordje naar de camping waar de bus ons zal komen afhalen en zetten koers naar Santander. We zijn op weg naar de laatste van de drie kapen van deze vakantie. We begonnen bij Cabo Higuer, raakten aan het einde van de wereld bij Cabo Finisterre en nu ligt Cabo Mayor op ons te wachten. Een lekker klimmetje brengt ons bij de kaap. Hier hebben we een prachtig uitzicht op de baai van Santander. Naar de andere kant strekt de zee zich eindeloos uit. Nadat we nog even rondgekeken hebben, laten we de vuurtoren achter ons en dalen we weer af naar de stad.


Het Peninsula de la Magdalena is een schiereiland in grote baai van Santander. Middenin de baai ligt een klein eilandje met een vuurtoren erop. Het bezit een vuurtoren om de schepen de weg te wijzen tussen de gevaarlijk ondiepten en kliffen die loodrecht uit zee oprijzen. Vergeleken met de kathedralen die we tot nu toe gezien hebben is die van Santander erg eenvoudig. Het is dan ook geen Middeleeuwse kathedraal. Na een grote brand in 1941 is de kerk opnieuw gebouwd. Op de valreep komen we nog een beeld tegen van de man die Spanje in de twintigste eeuw decennia lang in zijn greep had. Generaal Franco heeft de inwoners van Santander ooit een grote gunst verleend, waarop zij hem een standbeeld geschonken hebben. Dwars door de stad gaan we op zoek naar de camping waar de bus ons komt afhalen. In San Román volgen we de borden naar de camping.


Cantabrische kust

Na het diner drinken we nog een biertje op het terras. Op het kleine eilandje enkele meters uit de kust staat in de rustige avondlucht het kleine kapelletje van Virgin del Mar, de Maagd van de Zee en beschermheilige van Santander. Vlakbij het restaurant staat een prachtige branding. De golven die op de rotsen stukslaan doen het water af en toe hoog opspatten. Het zachte licht van de laagstaande zon geeft een bijzonder effect aan het schouwspel. Het is een passend einde van een weergaloze ontdekkingstocht door het noordwesten van Spanje.